kashba

Deel 8 De Chinese keizercollectie

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Tijdens een handelsmissie in 2014 maakt de Britse premier David Cameron op het sociale netwerk van China een speciaal account aan om eventuele vragen te beantwoorden. De meest gestelde vraag onder de 260.000 volgers luidt: wanneer gaat Engeland de illegaal geplunderde kunstschatten teruggeven?



De volgers doelen op ‘de ongeveer 23.000 artistieke, culturele, archeologische en religieuze artefacten in het British Museum’.

‘Niet alles hier is verworven middels plunderingen door Europeanen,’ verdedigt dr. Sushma Jansari, de conservator van de Zuid-Aziatische collectie, het British Museum.


‘We hebben niet ìedereen vermoord!’ repliceert ene Damodaoke op het Chinese sociale mediaplatform Sina Weibo.



Volgens Chinese deskundigen waren de Britten de best georganiseerde plunderaars onder de Europeanen. De laatste twee decennia spraken Chinese documentaires en kostuum-drama’s over de opiumoorlogen of over de plundering van het Oude Zomerpaleis tot de nationale verbeelding – èn gevoelens. 

Een sieraad van de laatste keizerin Cixi zou nu zo maar een hogere prijs kunnen

behalen dan een even fraai sieraad uit een vroegere periode.


Op 14 mei 2015 kreeg president Xi een rondleiding door het Akropolis-museum in Athene. President Pavlopoulos vroeg de Chinese leider om 'steun in de strijd voor de terugkeer van de Parthenon-sculpturen naar de plaats waar ze thuis horen’. 


De beelden staan ook bekend als de Lord Elgin Marbles, vernoemd naar de negentiende eeuwse Britse graaf die de collectie naar Engeland liet vervoeren.

'Niet alleen krijgt u onze steun, antwoordde de president Xi, 'wij danken u juist omdat ook wij veel van onze sculpturen in het buitenland hebben en we zoveel mogelijk proberen te ondernemen om deze voorwerpen zo snel mogelijk terug te laten keren naar hun vaderland.’

President Xi heeft zichzelf beschreven als een trotse verdediger van het erfgoed van zijn land, daarbij vaak verwijzend naar China's vijfduizend jaar beschaving.


Met het toenemende nationalisme in eigen land heeft China de afgelopen jaren de roep om zijn oude artefacten te repatriëren opgevoerd en zelfs teams van onderzoekers naar overzeese musea gestuurd om de meer dan een miljoen Chinese antiquiteiten te catalogiseren die naar schatting in het buitenland te zien zijn. NY Times



Met welke intentie, vraagt menig westers museum zich af, willen ze een inventarisatie van ons Chinese antiek? 


Familiebezoek, pelgrimage, zaken, toerisme –– jaarlijks brengen talloze boten en vliegtuigen honderdduizenden van Taiwan naar China en vice versa. Een gemeenschappelijke geschiedenis van duizenden jaren geeft immers een overeen-komstige cultuur en identiteit. 


Evengoed jagen zowel de regering van China als die van Taiwan aldoor nog de rivaliteit tussen de twee paleismusea aan. Alsof het bezit van de keizercollectie onveranderd mandaat blijft geven. Het zou echter wel erg zwak overkomen om dit anno nu nog te benoemen. 


Om het aanzien en imago van de macht te verbeteren, mogen politici graag hun bekommernis om ‘ons nationaal erfgoed’ uitdragen. 

Oftewel: niet alleen consensus opleggen of afdwingen (hard power) maar ook ertoe proberen te verleiden (soft power).


De term ’nationaal erfgoed’  is op zich een contradictio in terminis: alsof de geschiedenis van een gebied niet verder teruggaat dan die van de huidige natie. 'Historisch erfgoed’ lijkt me een dubbelzegging.



Zolang men zich niet identificeert met de mensheid maar zich beperkt tot de eigen natie, geloof of stam, is er weinig kans op vanzelfsprekend respect voor ons aller werelderfgoed.


Taiwan suggereert graag dat het eiland met 22% het beste deel van de keizercollectie bezit. Wie voorgaande afleveringen las, weet dat dit cijfer nooit zo exact kan zijn. De 22% betreft dan ook niet het percentage van de gehele collectie maar van de zestienduizend kisten die in 1948 aan de kade klaar stonden om te worden verscheept naar Taipei – hetgeen een volstrekt andere verhouding geeft.


Dat toentertijd in die hachelijke oorlogssituatie ter plekke geselecteerd zou zijn wàt als eerste mee moest, lijkt zeer onwaarschijnlijk. De bewering dat deze 3520 kisten ‘het beste van de keizercollectie’ bevatten, wordt steevast onderstreept met een citaat van Metropolitan (MoMa) expert Alfreda Murck, die het Taiwanese deel ooit samenvatte met: ‘They chose very well.’



Onvermeld daarbij blijft of zij dit archeologisch, kunsthistorisch of anderszins bedoelde, maar gezien haar specialisme betrof haar mening wellicht de schilderkunst.

Doorgaans zijn kwaliteit en populariteit eerder elkaars vijand dan vriend. Maar indien de vraag welk paleismuseum heeft het beste uit de keizercollectie? dan toch gesteld moet worden, dan luidt het antwoord: wellicht de gezamenlijke musea in Europa en de Verenigde Staten.


En dan met name in de VS wellicht, doordat veel Europese elite eind 19de eeuw op steeds minder familiekapitaal rentenierde en hun kunst en antiek – soms volledige collecties of kasteelinhouden – aan kapitaal-krachtige Amerikanen verkochten.


Met enige regelmaat komt de Chinese media terug op de ‘miljoenen geroofde antieke kunstvoorwerpen’ die zich sinds ‘de eeuw van vernedering’ in het buitenland bevinden. De Unesco schat het aantal Chinese culturele objecten buiten China op zeventien miljoen stuks – het lijkt me fabelachtig nattevingerwerk.

Volgens professor Joseph Tse-Hei Lee, (specialist cultureel erfgoed beheer aan de Pace University, New York) bevindt zich momenteel zo’n één miljoen van deze voorwerpen in 200 musea over 47 landen verspreid – en ‘de rest’ in particuliere handen.

Tse-Hei Lee vindt dat de kwalificatie gestolen nader gedefinieerd dient te worden. Immers, sinds de 16de eeuw verlieten er vele miljoenen voorwerpen het Chinese continent. Welke werden verhandeld, welke werden geroofd, en wie zal dat op grond waarvan bepalen?


‘Tegenwoordig richten we ons op de objecten die de buitenlandse indringers zich aan het eind van de 19de eeuw toe eigenden. Maar na de ineenstorting van de Qing-dynastie (1911) namen Chinese ambtenaren grote hoeveel-heden weg uit het keizerlijk paleis en brachten die in de tien- en twintiger jaren op de markt.’

- Waren kopers toen schuldig aan heling?

Tse-Hei Lee geeft nog een voorbeeld van geheel andere orde. Als in 1998 de bouw van de Drieklovendam in de Yangtze-rivier vordert, worden anderhalf miljoen mensen gedwongen te verhuizen. 

Te laat roepen ambtenaren officieel op tot een ‘race tegen de klok’ om alsnog zoveel mogelijk cultureel erfgoed op te graven. 


Boeddhistisch schrijver Erik Bruin bij de scan opname.

Bovenstaand beeld is thans 'wel of niet in bezit van een verzamelaar' in Nederland. 


In feite geeft de overheid daarmee een vrijbrief af om strooptochten te organiseren zolang het gebied nog niet is ondergelopen. Voorwerpen uit duizenden graftombes, sommige daterend van ver voor onze jaartelling, overspoelen de lokale marken.


- Diefstal? Heling?

Vanaf 2007 verschijnen er in China zes zeer populaire boeken en films over de Grave Robbers’ Chronicles.  Ze verbeelden de grafroof-avonturen van Wu Xie, ’een jongeman afkomstig uit een familie van vele generaties grafrovers’. 


 Onder de jeugd komt een rage tot plundering van graftombes op gang. Officieel zijn alle opgegraven 'culturele relikwieën’ staatseigendom, maar ze mogen – eveneens wettelijk vastgelegd – wèl binnen de grenzen worden verhandeld of geveild.


‘Als hun populaire cultuur het grafroven verheerlijkt,’ voert het Amerikaanse Committee for Cultural Policy and Global Heritage Alliance in hun advies (20-4-2018) aan, ‘hoe kan China dan beweren dat het zijn culturele relikwieën in gevaar acht. 

Waarom zou het de verantwoordelijkheid van de VS zijn om als enige maatregelen te treffen tegen invoer van dergelijk cultuurgoed?’





Waar het eveneens om draait: in bijvoorbeeld 2016 bedraagt de totale verkoop van Chinese kunst – volgens de top tien van veilinghuizen wereldwijd – een totaalbedrag van 103.128.363 dollar. Slechts 6% hiervan verloopt via veilinghuizen in New York. 


De overige 94% wordt geveild in Hongkong, Beijing, Hangzhou en andere veilinghuizen op het vasteland van China.


‘Met de opkomst van China als economische wereldmacht zijn Chinese kopers de belangrijkste consumenten van Chinese kunst op de wereldmarkt geworden. 

Tegelijkertijd is de b

innenlandse Chinese kunstmarkt gegroeid van nul aan het begin van de jaren 2000 tot thans ongeveer 1 miljard dollar per jaar, wat meer is dan alle andere internationale markten tezamen. 


Het merendeel van de kunstwerken die in China worden geïmporteerd, is afkomstig uit Europa en de Verenigde Staten, die bij gevolg de afgelopen tien jaar te maken hadden met een massale uitstroom van Chinese kunst.’ – Cultural Property News

De Beijing Poly International Auction Co, Ltd., de culturele tak van de wapen-producent Poly Group, wordt beheerd door de kleinzoon van de communistische voorzitter Deng Xiaoping (1904-’97). 



Het op een na grootste veilinghuis, China Guardian, wordt gerund door Chen Dongsheng, klein-achterzoon van de communistenleider Mao Zedong (1893-1976).

Overigens, hoezo éénkindpolitiek?

Inmiddels kent China vele miljardairs die de afgelopen decennia een verzameling opbouwden, zo niet een eigen museum openden.

Hun aankopen op buitenlandse veilingen lijken tot de beoogde 'terugkeer van nationaal erfgoed' te leiden (ze kunnen evengoed later weer worden verhandeld). 


Genoemde Cultural Property News meldt met een reeks artikelen dat er sinds kort

echter nog een andere manier van verwerven lijkt te zijn: stealing it back – antiek op bestelling.


Sinds 2010 vonden er met name in Europa zeer gerichte diefstallen van Chinees antiek plaats. 


Musea houden deze informatie liever stil, maar bekend zijn verduisteringen


- uit het Chinese paviljoen op het terrein van Drottningholm Palace in Stockholm; 


- uit de China Collectie in het KODE Museum in Bergen, Noorwegen; 


- uit de Malcolm MacDonald Gallery in het Oriental Museum; 



- uit het Fitzwilliam Museum aan de Universiteit van Cambridge; 

en uit het grote Chinese Museum binnen het Château de Fontainebleau.


‘De internationale museumgemeenschap is gechoqueerd door het gebrek aan aandacht van China voor deze diefstallen alsmede voor de verdenkingen dat zowel hun regering als hun bedrijfsleven hier achter kunnen zitten. 


Maar misschien zouden de musea dat niet moeten zijn. Wat zij als gewetenloze diefstallen bezien, beschouwt men in China als een terechte terugname van gestolen Chinees eigendom.’ – Cultural Property News

Favoriet onder inbrekers zijn losse, verstofte objecten als een brons beeld in een oude bibliotheek, een porseleinen vaas in een herenclub, een jade wanddecoratie in een provinciehuis. 


De keren dat de inbrekers werden gepakt, bleken ze uit de nabije omgeving afkomstig. 

Diefstal op bestelling?

 

Opvallend is dat ze het vooral voorzien hadden op voorwerpen uit het door de Engelsen en Fransen geplunderde en afgebrande Zomerpaleis.

‘In maart 2016 werden veertien leden van een Britse bende – die bekend staat als de Rathekeale Rovers – veroordeeld tot gevangenisstraf voor hun rol bij overvallen en pogingen tot diefstal uit Britse musea. 


De bende stal kleine maar uiterst waardevolle Chinese voorwerpen van jade, lapis, koraal, hoorn van neus-hoorns en andere in China felbegeerde materialen.’


‘Als je mijn kinderen ontvoert,’ stelt Jiang Yingchun, CEO van de Poly Auction Group, ‘ook al behandel je ze goed, het blijft een misdrijf.’ 



De motivatie om ’nationaal erfgoed' naar China terug te halen lijkt meer te maken met geld en patriottisme dan met liefde voor kunst.


Hoogleraar Tse-Hei Lee benoemt ook de enorme hoeveelheden voorwerpen die de Rode Gardisten tijdens hun Culturele Revolutie in Beijing, Shanghai of Hong Kong op de markt brachten – zo doorgedraaid waren ze nou ook weer niet altijd. 


Het stadsmuseum van Shanghai kwam bijvoorbeeld tot stand dankzij drie plaatselijke families die heel veel opkochten… en wiens collecties naderhand weer door de partij werden geconfiskeerd.



Wie van deze drie partijen heeft de objecten nu geroofd of juist gered...?



Communistische kunst tijdens Mao.


In het National Palacemuseum in Tapei lopen groepen vastelanders soms zo hard te mompelvloeken over diefstal dat er voor hun neus een suppoost opduikt met een rood omrand bordje: ‘Please, be quiet.’ 


(De paar keren dat wij te luid waren, had de tekst beter kunnen luiden: ‘Kindly restrain your enthousiasm’.)



De onvrede bij de vastelanders komt doordat de communistische regering in Beijing met veel publiciteit ook van Taiwan terugclaimt: 


 de ‘ontbrekende schatten’ horen niet op ‘dat eilandje’ thuis, ze zijn ‘gestolen’.


Op haar beurt vindt de republikeinse regering in Tapei dat de schatten hun juìst toekomen: zij hebben ze immers ‘gered' van ‘de verschrikkelijke vernielzucht van die Rode Gangsters’.


De rest van de wereld kreeg slechts incidenteel met de Rode Garde te maken. In de zeventiger jaren hoorde ik in Nepal voorbeelden uit de eerste hand.

Al eeuwen trokken Newareze handelskaravanen  over de Himalaya naar Tibet – een barre tocht van drie, vier weken. Ondanks dat er regelmatig politieke veranderingen en gevechten waren, bleven ze heen en weer reizen.


Zo ook in de jaren 1950-70. Het grootste probleem was wat hun betreft: de betaling. 


Doordat de nieuwe Chinese bankbiljetten het land niet mochten verlaten – omdat ze daarbuiten alleen op zwarte markten enige wisselwaarde hadden

– waren de kooplui als vanouds aangewezen op ruilhandel.

Gingen de onderhandelingen voorheen gepaard met de nodige hoeveelheden gezouten boterthee, nu kregen de Newareze kooplieden louter hooghartige bevelen toe gespogen – op eenzelfde schrille toon als de communistische propaganda die via luidsprekers dagelijks op pleinen over de lokale bevolking uitstortte.

Als betaling dienden de kooplieden te kiezen uit verschillende tafels die met partijtjes ambulante handel waren opgetast. Een enkele keer lagen er in een groot vertrek slechts vier partijen, in elke hoek een. De koopman mocht de partijen bekijken, er omheen lopen, maar zodra hij een vinger uitstak, werd hij afgeblaft en bij een tweede poging kon hij vertrekken.


‘Ze wisten verdomde goed,’ vertelde een koopman me in die tijd, ‘dat je onmogelijk je handel weer mee kon terugslepen. Maar een enkeling werd zo kwaad dat hij dat toch deed. En ging daarna nooit meer.’


Grote pech had de koopman ook als hij uit goederen moest kiezen die hij sneller en zoveel eenvoudiger in India kon inkopen – zij het zelden tot nooit goedkoper.

 

In een economie met veel dwangarbeid lukt het wonderbaarlijk wel om de prijzen laag te houden.


Voor de Newarese kooplieden leverden de verwoestingen soms ongekende verrassingen op – naderhand de enige reden waarom sommigen de tocht überhaupt nog ondernamen. 


Soms lag er namelijk tussen de aangeboden handel de prachtigste antieke tempelbeelden en rituele voorwerpen. 


Via Kathmandu, Delhi of Bangkok vonden ze willige aftrek in de westerse wereld. Een enkele, huiswaarts kerende ‘hippy-bus’ bracht ze rechtstreeks naar Londen of Amsterdam.



Ook in Tibet haalden Rode Gardisten vele tempels, kloosters en huizen leeg. Het grootste deel van de verwoestingen vonden er echter vóór de Culturele Revolutie (1966-’76) plaats, namelijk tijdens de zogeheten ‘democratische hervormingen’ na de opstand in 1959 – het jaar dat de Dalai Lama naar India vluchtte.


Tibet


In die jaren werd het aantal kloosters van circa 2700 gesloopt tot 500. Na de Culturele Revolutie waren er welgeteld nog acht grote kloosters over. 


Doorgaans schat men dat 98% van de Tibetaanse kloosters werd vernietigd – al lijkt me dat wat aan de hoge kant.


Tot in de tachtiger jaren lag er op de uitgestrekte hoogvlakte, het dak van de wereld, nog menige ruïne opgeblazen en zwartgeblakerd bij.



Chinezen – en bij uitstek de Rode Gardisten – bezagen de Tibetaanse cultuur toentertijd als niet-Chinees en dus als barbaars en primitief. Een ambtenaar die naar Tibet werd gepromoveerd, werd in feite verbannen. 


Alhoewel, sommige Chinezen wilden dit juìst omdat in ‘etnische gebieden’ het hebben van meerdere kinderen (oogluikend) werd toegestaan. 


Net als aan partijleden, met name aan de top.


Robert McCormick Adams, als antropoloog verbonden aan The Smithsonian Institution, nodigde begin zeventiger jaren de toen nog niet zo wereldwijd bekende Dalai Lama uit op zijn kantoor. 


Hij vroeg de Tibetaanse leider onder andere wat hij vond van de vele aankopen van oude Tibetaanse kloosterkunst door musea in de VS.


Zijn reactie is slechts bekend via toespraken van J. G. Ford, een doorgewinterde verzamelaar verbonden aan de omstreden Freer en Sackler Gallery/Museum in New York:





‘De Dalai Lama is verheugd dat Amerikanen de kunst en cultuur van Tibet willen ervaren. Want het land wordt nu door de Chinezen belegerd. Daarom moedigt hij Amerikaanse museumdirecteuren en hun Aziatische kunstcomité's aan om Tibetaanse kunst te verzamelen. Vooral de schilder- en beeldhouwkunst.’


’Direct na de woorden van de Dalai Lama,’ gaat J.G. Ford vervolgens door, ‘kocht het Freer-Sackler Museum enkele serieus-vroege sculpturen aan. Ook Berthe en ik schonken daarop twee stukken aan het Freer-Sackler Museum als directe respons op deze verklaring.’


Vertaling: Lhasa 1956, oprichting van het voorbereidingscomité voor het autonome gebied Tibet.


Kunnen objecten of locaties werkelijk ‘werelderfgoed’ zijn zodra Unesco het als dusdanig heeft gekwalificeerd? Het label is eenvoudig niet op alle historische overblijfselen toepasbaar. 


Bovendien zal andermans erfgoed altijd wel andermans zorg blijven. Is het bijvoorbeeld acceptabel als millennia-oude kunstschatten uit Mesopotamië na de I


rakoorlog (2003) in een bijbels museum te New York terechtkomen, waar ze momenteel wellicht veiliger zijn? Maakt het dan nog uit of deze vrijwaring als oorlogsbuit wordt gezien? Wat zijn überhaupt de criteria?


Mag een volk dat verdreven werd – bijvoorbeeld de Joodse gemeen-schap uit Yemen of Marokko – haar erfgoed naderhand alsnog opeisen of hoort het juist bij de geschiedenis van het achtergelaten land?


De controverse begint uiteraard al bij woordkeuzes als horen bij, verdreven, diefstal.


Unesco werelderfgoed

Tse-Hei Lee noemt voorlichting, wetten en invoermaatregelen als verstandige beschermingsmaatregelen, maar werpt vervolgens z’n handen als het ware in de lucht met de opmerking: maak zoveel mogelijk kopieën! 


Probleem voor de antiekhandel: de kopieën zijn niet zelden beter dan de voorgaande kopie van het kopie van 'het origineel’. Daarom sprak men (voorheen) in China niet zozeer van kopieën maar van herinterpretaties.


Tekenend in dit verband is de politieke controverse rond twee water-spuwers die in 1860 uit het oude Zomerpaleis werden geroofd. 


Deze twee dierenhoofden staan inmiddels symbool voor de massale omslag in China van nul naar duizend procent interesse in het 'nationale erfgoed’. 


De een zal deze populariteit als patriottisme bezien, de ander als de ontdekking van de kunstwereld als casino.


Midden-boven de huidige staat. Rechtsonder hoe de fontein gewerkt zouden hebben.

Voordat het zomerpaleis in 1860 door Engelse en Franse militairen werd geplunderd, maakten de konijn en rat deel uit van een fontein met de twaalf dieren van de Haiyantang Zodiak. Naar verluidt gaven de dierenhoofden door  beurt-om-beurt water te spuwen de tijd aan.

In het jaar 2000 verwief het Poly Art Museum reeds op veilingen in Hong-kong de aap, os en tijger voor een pittig totaalbedrag. 

In 2003 kocht de steenrijke gok-magnaat Stanley Ho op een New

Yorkse veiling het hoofd van de everzwijn en later in Taiwan het hoofd van het paard.


 In een groots, theatraal gebaar – met velerlei belastingtechnische voordelen – schonk hij beide aan het Poly Art Museum.


Februari 2009 annonceert veilinghuis Christie's de verkoop van de omvangrijke kunstverzameling van de Franse modeontwerper Yves Saint Laurent en zijn partner Pierre Bergé. 


In hun collectie bevinden zich twee fontein-hoofden: de rat en het konijn. 

De SACH ( State Administration of Cultural Heritage, China) waarschuwt meteen dat veiling van de dierenhoofden ‘ernstige gevolgen’ zal hebben. Met name voor Christie’s belangen in China. De SACH spant in Hongkong – toen nog Brits – een geding aan.

Op 19 februari dient Ren Xiaohong, advocaat voor de Association for the Protection of Chinese Art in Europe (APACE), ondersteund door maar liefst tachtig andere Chinese advocaten, een motie in bij het Tribunal de Grande Instance in Parijs om de verkoop wettelijk te blokkeren.



Christie’s laat weten dat de hoofden een duidelijke keten van eigendom als provenance hebben. Dit wil zeggen dat de namen bekend zijn van degenen die de voorwerpen in de loop van de 20ste eeuw bezaten en verkochten.


Het veilinghuis stelt de Chinese regering evenwel in de gelegenheid om de twee hoofden buiten de veiling om te verwerven. 

Dit zou volgens de Chinese regerings-advocaten echter inhouden dat de bronzen hoofden legaal uit het Zomerpaleis werden meegenomen, het zou de diefstal alsnog legaliseren.

Op 23 februari verergert een Franse rechter de patstelling door te bepalen dat de APACE duizend euro boete moet betalen aan zowel de advocaten van Christie’s als aan die van Pierre Bergé.

Bergé doet er zelf nog een schepje bovenop door publiekelijk te verklaren dat hij bereid is om de twee hoofden gratis aan te bieden. ‘Het enige wat ze hoeven te doen is: verklaren dat ze de mensenrechten zullen toepassen, dat ze de Tibetanen hun vrijheid zullen teruggeven en dat ze de Dalai Lama op

hun grondgebied zullen accepteren.’ (Reuter)

‘Hoe ironisch,’ reageert china.org.cn. ‘In 1860 vielen de Britse en Franse strijdkrachten met geweren en kanonnen Beijing binnen, plunderden en verbrandden het oude Zomerpaleis en stalen talrijke culturele schatten, waaronder de twaalf bronzen dierenkoppen.’


Bij monde van Ma Zhaoxu volstaat het Chinese BZ-ministerie met de opmerking dat Bergé ‘de culturele rechten van het Chinese volk schendt onder het voorwendsel van mensenrechten.’

‘Een diplomatieke schaduw over de driedaagse veiling van de eeuw,’ koppen kranten begin 2009, er volstrekt aan voorbijgaand dat er een wereldwijde crisis gaande is. Christie’s weet kennelijk dat haar clientèle daar weinig last van heeft, misschien wel in tegendeel.


Twee dagen later vindt de veiling plaats. Namens het Chinese National Treasure Fund biedt adviseur Cai Mingchao en bemachtigt de twee hoofden voor een bedrag van achtentwintigmiljoen euro. 


Na afloop weigert hij publiekelijk om te betalen, het was slechts zijn bedoeling om de koop onmogelijk te maken. 

In de Chinese media is hij prompt een nationale held.

Pierre Bergé trekt de verkoop van de hoofden terug. De Chinese douane voert strengere regels in tegen Christie’s activiteiten.


Vier jaar later brengt president François Hollande een officieel bezoek aan China. In zijn gevolg reist F. H. Pinault mee, hoofd van de steenrijke Pinault-familie en president van het bedrijfsconglomeraat Kering dat behalve vele luxe merken en modehuizen (o.a. YSL) ook Christie's bezit.



Voor een onbekend bedrag heeft hij de twee dierenhoofden van Pierre Bergé overgenomen en brengt ze mee als schenking. In het Nationaal Museum van Beijing vindt een met veel publiciteit opgeklopte ceremonie plaats.


De strijd om de twee hoofden leidde in China tot fel patriottisme. Ze kwamen symbool te staan voor ‘de eeuw van vernedering’ door koloniale machten. In dit geval is de gebezigde term ironie wel enigszins op z’n plaats. De fontein-hoofden werden namelijk gemaakt door de jezuïet Giuseppe Castiglione die van 1715 tot 1766  als missionaris in Beijing verbleef.


De toenmalige keizer Qianlong merkte Giuseppe’s schildertalent op. Mogelijk introduceerde hij zelfs het perspectief in de Chinese schilderkunst. Voor het Oude Zomerpaleis ontwierp hij enkele keizerlijke tuinen – inclusief de bewuste zodiac fontein.


Niet dat de dierenhoofden daarom niet bij de Chinese geschiedenis zouden horen – maar dat is een heel andere discussie.



Als reactie op de affaire ontwierp de Chinese kunstenaar Weiwei een eigen zodiac. Aan het begin van de korte documentaire erover zegt hij:


‘Kunst is voor hen slechts een toon-beeld van burgerlijke decadentie, eerder geschikt voor vernietiging dan voor bescherming. De (kwestie rond de) dierenriem is het perfecte voorbeeld om hun onwetendheid op dit gebied te tonen.’


'Ze geven nooit ècht om cultuur, dat zit in de aard van communisten. Om de oude wereld te vernietigen en de nieuwe wereld weer op te bouwen.’

Na een bezoek aan Taiwan, vorig jaar, vroegen we ons af: waarom bestaat er zowel in Beijing als in Tapei een ‘National Palace Museum’?

Beide musea tonen delen uit dezelfde eeuwenoude Chinese keizercollectie. Elk ander museum zou zich maar al te graag met een dergelijk fantastische geschiedenis willen afficheren. Toch was er zelfs in hun museumwinkels geen tekst of uitleg over te vinden.


Slot

Duidelijk ligt het nog ‘te politiek gevoelig’ –– afgezien wellicht van een stevige dosis oud zeer. Aldus zochten we met deze serie de toedracht zelf een beetje uit.

Wie in het bezit van de keizercollectie is, heeft nog steeds het mandaat om de scepter te zwaaien. Maar als haar b

ijzondere geschiedenis ìets laat zien dan is het wel de problematische, zo niet onmogelijke relatie tussen macht en schoonheid –– en dan met name hun tegengestelde verhouding tot vergankelijkheid.

Zolang de mens zichzelf niet met de mensheid identificeert, maar zich beperkt tot eigen natie, geloof of stam, zal er geen sprake zijn van respect voor werelderfgoed.


Volbracht.

All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty