kashba

Deel 6 De Chinese keizercollectie

Honderdduizenden historische schatten

veertien jaar lang op de vlucht

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl



Om eventuele overvallen door inlandse krijgsheren of geheime triades voor te zijn, maakt de lange rits goederenwagons vanuit Beijing eerst schijnbewegingen richting oost en zuidwest om tenslotte definitief koers naar Shanghai te zetten.

 

Op zich een optimistische keuze want de stad werd een jaar eerder nog vanaf zee door de Japanse marine gebombardeerd. 

Maar toch is Shanghai nog steeds hèt centrum van internationale bedrijven, banken en elitaire kringen. 


Eind mei 1932 staan er 19.557 kisten en kratten geregistreerd in de boeken van de Kuomintang als zijnde het grootste deel van de keizercollectie uit het paleismuseum in de Verboden Stad.


Alle voorgaande zorg en heimelijkheid betrof niet alleen beveiliging tegen eventuele overvallen. Voorkomen diende te worden dat de hoofdstedelijke bevolking zich zou afvragen of het republikeinse regeringsleger van de Kuomintang zich uit Beijing aan het terugtrekken is. 

Oftewel: dat het Japanse leger de hoofdstad veel dichter genaderd is dan hun wordt verteld. 

Zoals de elite al veel eerder regelde, treft nu ook de middenklasse voorbereidingen om op tijd weg te kunnen.

Enkelen uit de chique bovenlaag richten hun onvrede op museum-directeur Yi Peiji en betichten hem openlijk van fraude en verduisteringen.


 Nog niet zo lang geleden werd een dergelijke aantijging terstond beantwoord met een keizerlijk bevel tot gevangenis, duizend messteken of onthoofding. Sinds de nieuwe, republikeinse tijd komt een dergelijke beschuldiging echter voor de rechter.


Met name de vrouw van de hoofdaanklager, Cui Zhenghua, blijkt een bijtertje. Ze beweert dat Yi Peiji originelen in de keizercollectie verving door kopieën. Na het horen van deskundigen begrijpt de rechter dat het vroegere paleispersoneel, de eunuchen, al eeuwen met dergelijke praktijken

bijverdienden. De rechter oordeelt dat niet vast te stellen valt of objecten uit de keizercollectie eeuwen geleden of eergisteren verwisseld werden en besluit dat de zaak niet ontvankelijk is.


Wat haar onvrede ook moge behelzen, de gefortuneerde dame Cui Zhenghua spant daarop meteen een nieuwe zaak tegen de directeur aan. Mogelijk schuift zij deze keer wel een bedrag onder tafel door, want de nieuwe rechter verklaart Yi Peiji vrijwel direct schuldig. Net op tijd weet hij echter te vluchten – nota bene naar Japan.

Niet lang na aankomst, op 17 nov 1937,  sterft

de eerste redder van de keizercollectie daar aan tuberculose. Als zes jaar later de rijke aanklaagster sterft, verklaart het gerechtshof de zaak prompt onontvankelijk.


Een oude studievriend van Yi Peiji volgt hem op als museumdirecteur. Bij zijn aantreden verklaart deze Ma Heng dat hij het weliswaar niet eens was met de voorbije rechtsgang, maar dat het hem op dat moment ‘niet schikte om zich uit te spreken’. 

Zijn bemoeienis zou geduid kunnen worden als sympathie voor hetzij de nationalisten of de communisten. Hij beweert voldoende voor z’n bevriende voorganger te zijn opgekomen in een krantenartikel omtrent de moeilijkheden over het vaststellen van authenticiteit bij objecten uit de keizercollectie.

Eenmaal directeur beseft Ma Heng dat zijn


voorganger wel met geld en goederen mòest schuiven: de nationale regering van Chiang Kai-shek komt zelden tot nooit over de brug.


Z’n voorganger vond het zelfs verstandiger om de schatten in Shanghai op te slaan in loodsen binnen de Britse en Franse zones, die beter bewapend en daardoor veiliger zijn. 



Met het excuus dat ook westerse landen soms heel ‘kunstminnend’ kunnen zijn, stelt Ma Heng toch ook nog ‘enkele rechercheurs’ in burgerkleding aan om de zaken dag en nacht in de gaten te houden. Maar dat valt niet echt op in een stad vol spionnen.



De Kuomintang, de nationalistische, republikeinse regering, laat echter in de door haar gekozen hoofdstad Nanjing een groot depot uit gewapend beton optrekken om begin 1936 alle kisten te kunnen opeisen en onderbrengen – voordat andere binnenlandse krijgsheren dit zullen proberen.




Binnen het eerste jaar organiseert Ma Heng in de Nationale Vergaderzaal een bescheiden, eerste tentoonstelling. De museumdirecteur beseft dat hij voor bescherming en betalingen op de Kuomintang is aangewezen. 

Voor Chiang Kai-shek en de zijnen staat het bezit van de keizercollectie uit de Verboden Stad immer nog symbool voor wie er feitelijk aan de macht is. Tevens dient de tentoonstelling het volk ervan te overtuigen dat de collectie niet is verpatst om de oorlogskas of de krijgsheren te spekken.

Chiang Kei-shek en zijn vrouw op inspectie.



Tijdens de ballingschap bedenkt Ma Heng een nieuwe museumstructuur. Hij verdeelt de verzameling schatten in zelfstandige, duidelijk omschreven categorieën: schilderijen, kalligrafieën, keramiek, bronzen schalen, muziekinstrumenten, religieuze geschriften, portretten, architectuur en restauratie.

Elke eenheid krijgt een klein deskundig team ter begeleiding. Deze erebaantjes – het nationale budget gaat grotendeels op aan de strijdkrachten – geeft ze de kans om hun enthousiasme voor de nieuwe Republiek China in daad om te zetten.


De grootste hulp komt uit de Sovjet Unie. Om Japan op afstand te houden, ondersteunt Stalin zowel de de communisten als de republikeinen in China – zowel Mao Zedong als Chiang Kai-shek.

Aan de neutraliteit van de Verenigde Staten komt – officieel – pas op 7 december 1942 een einde met de Japanse aanval op de Amerikaanse schepen in Pearl Harbor.


De teneur van VS-president Franklin D. Roosevelts buitenlandse beleid is niet betrokken te raken bij binnenlandse aangelegenheden om de eigen betalingsbalans op orde te krijgen.


Toch weet de slimme, bevallige en vloeiend Engels sprekende, christelijke ‘Madame Chiang Kai-shek’ – alias the Missima – gigantische bedragen bij politici in Washington los te krijgen ‘voor het enige Oost-Aziatische leger in de strijd tegen de uitdijende Komintern’.


Time-uitgever Henry Luce, zoon van Chinese missionarissen, was een pleitbezorger voor China en de Chiangs. 

Het tijdschrift koos in 1937 het echtpaar tot 'Man en Vrouw van het Jaar'.


Als drie maanden na de tentoonstelling, juli 1937, het Japanse leger Beijing binnenvalt en daarna in augustus Shanghai, vraagt de museumleiding zich af of de keizercollectie in Nanjing veilig is.

Henry Luce, een media-tycoon met buitensporig veel invloed.

Op 7 juli 1937 valt het Japanse leger Beijing binnen en is de tweede Sino-Japanse oorlog een feit. Als nog geen maand latere bommen op Shanghai vallen, beseft Ma Heng dat de collectie in het republikeinse hoofdkwartier juist nìet veilig is en komt in actie.


De Kuomintang mag dan wel duizend kilometer zuidelijker verhuizen naar een nieuwe legerplaats in Chongqing aan de Yangtze rivier in de provincie Sichuan, Ma Heng wil liever het achterland in.

In overleg met z’n vrijwilligersteam splitst hij de collectie in drie delen.


In alle grote steden klinken er protesten – met name van studenten en kadetten – omdat Chiang Kai-shek het Japanse leger niet of nauwelijks tegenstand levert.


Openlijk werpt de generalissimo tegen dat zijn legers te slecht bewapend zijn om de goed geoutilleerde Japanse krijgsmacht aan te kunnen. Tegenstand zou onnodig veel Chinese levens vragen.

 

Uit z'n dagboeken blijkt echter dat hij de Japanners ‘een huidaandoening’ beschouwt die op gegeven moment vanzelf wel weer zal genezen. De communisten omschrijft hij daarentegen als ‘n ziekte in de bloedbanen.


Het communistische gedachten-goed neemt desalniettemin gestaag in populariteit toe, met name in centrale provincies als Shaanxi of Yan’an. 


Dat lukt vooral door bij het binnenvallen van een gebied meteen de bouwgronden te herverkavelen – in communistische termen: ‘teruggeven aan degenen die ze bewerken’.




Zhu Enlai en Mao Zedong


De generalissimo ondersteunt de plannen van museumdirecteur Ma Heng om de 'staatsschatten’


bijtijds in veiligheid te brengen. ‘Eenmaal op dat eiland (Japan),’ noteert hij in z’n dagboek, ‘zien we die nimmer meer terug.’


De dag na Shanghai’s capitulatie begint Ma Heng resoluut met het opdelen en evacueren van de duizenden kisten. 


Elk van de drie zendingen krijgt een vaste groep museummedewerkers mee. 


Deze zullen ondanks alle ontberingen, technische mankementen en bombardementen uiteindelijk de veertienduizend kilometers (!) afleggen en zestien jaar loyaal en toegewijd blijven aan de collectie – in sommige tijden zonder voldoende eten voor het meereizende gezin.


De eerste zending gaat per boot over de Jangtsekiang naar Hankou (Wuhan) om daar per trein verder naar Changsha te worden vervoerd. 

Daar zijn de kisten welkom in een grote, oude bibliotheek. Toch acht het team het al een paar maanden later beter om de kisten nog wat verder het binnenland in te brengen. 


Een week na vertrek wordt Changsha gebombardeerd en gaat de bibliotheek op in rook.



Ten lange leste vindt deze eerste zending een schuilplek in een grot in Anshun, Sichuan.


Als in november de Japanse troepen naderen, slepen honderden mensen in allerijl 9.369 kisten naar een Brits vrachtschip in de haven. 

Op de lange reis raakt de tweede zending maandenlang vast totdat het waterpeil voldoende is gestegen, maar vaart dan verder naar Chongqing, de hoofdstad van de nationalistische regering van Chiang Kai-shek. 

Een onlogische bestemming waar ze dan ook weer snel vandaan vertrekken naar Leshan, Sichuan.

Pas als de Jangtsekiang in het najaar weer op peil is, kunnen de 9.369 kisten verder. Dat wil zeggen: stroomopwaarts op kleinere bootjes die op sommige plekken vanaf de oever door stroomversnellingen getrokken moeten worden. 


Een enkele keer gaat dat verkeerd en drijven schip, bemanning en lading weer een stuk stroomafwaarts. Het laatste traject naar Leshan in Sichuan moeten de kisten af op de ruggen van vele dragers verder.


De derde en laatste zending zal pas echt moeilijk te verlopen. Op 10 december 1937, een paar dagen voordat Nanjing in handen van de Japanners valt, worden alsnog 7.286 kisten op de trein naar Xuzhou gezet.


Daarna nemen zo’n driehonderd oude, soms uit elkaar vallende vrachtwagens het verdere vervoer naar Hanzhong over – een rit van anderhalve maand over zand-, modder- of geen wegen. 


Zelfs zware sneeuwval zet de stoet enkele dagen volledig vast – nationale hulptroepen moeten de expeditie komen bevrijden.


Het allerergste is wellicht dat de derde groep bij aankomst keer op keer het bevel kreeg om verder te trekken. De stoet heeft Hanzhong in Sichuan nog niet verlaten of de stad wordt een dag later plat gebombardeerd.

Ten lange leste eindigt hun lange, verschrikkelijke reis op de helling van de zeer mossige Emei Shan berg nabij Chengdu – een van de vier heilige boeddhistische bergen in China.

Wat de drie teams motiveert de vlucht voort te zetten, zijn de berichten uit Beijing. De achtergebleven collega’s in de Verboden Stad proberen de

Japanse soldaten tevergeefs buiten de poorten te houden. In het buitenste paviljoen steken ze al meteen honderden geschriften in brand. En louter om het metaal als grondstof rooft het Japanse leger bronzen vazen, beelden en potten uit het paleismuseum.


Later, na 13 december 1937, komen daar de berichten uit Nanjing bij. Na het werk van de bommenwerpers, trok het keizerlijk leger de stad binnen. 


Zes weken lang volgde een ongekend schrikbewind. 

Doordat nagenoeg geen getuigen overleefden, lopen de schattingen uiteen van 50.000 tot 300.000 burgers en ontwapende soldaten die op brute wijze werden verkracht en/of beestachtig vermoord.


(‘De voortschrijdende ontkenning van het bloedbad zijn een hoofdbestanddeel van het Japanse nationalisme geworden.’ - wikipedia )

Op 6 en 9 augustus 1945 laat de USA atoombommen vallen op Hiroshima and Nagasaki met direct enkele honderddui-zenden doden en vele andere gevolgen.


De vijf-sterren generaal en latere president Dwight D. Eisenhower schrijft later in zijn autobiografie "Mandate for Change" dat het laten vallen van de twee atoombommen op Japan ‘


volstrekt onnodig was’. 


Op een persconferentie (20 september 1945) beweert zelfs de bom-grage generaal Curtis LeMay dat de atoombom ‘weinig bijdroeg aan het beëindigen van de tweede wereldoorlog’.


Niet alleen omdat er reeds vele Japanse steden in puin liggen en het Japanse leger in Mantsjoerije en Korea eenvoudig niet op kan tegen de gestage aanvoer van zwaar Sovjet-materieel, maar ook omdat in Japan de progressieve partijen van voor de oorlogsjaren weer de overhand krijgen.

Na de capitulatie duurt het nog een jaar voordat er voldoende vervoer beschikbaar is om de collectie terug te brengen naar de republikeinse hoofdstad.



Met de uitbraak van de burgeroorlog eist het nationale leger alle transportmiddelen op. 


Toch is de veertien jaar eerder opgesplitste collectie in 1948 weer bij elkaar terug in de betonnen opslag te Nanjing.


Chiang veracht Mao in z’n dagboeken, hij vindt hem maar een Sovjet-lakei die z’n Chinese eigenheid verkwanselt. Op zijn beurt beschouwt Mao hem zowel intellectueel als ideologisch met dedain. 


Toch kan elk wel enige waardering opbrengen voor de vastberadenheid van de ander – ons herkent ons. Maar het verschil tussen de alles naar zich toe halende en iedereen met lollige humor weg schouderende Mao enerzijds en de stille, zuinige, introverte, geheel-onthoudende generalissimo is iedereen duidelijk.

Chiangs inactieve en onduidelijke reactie op de demobilisatie leidt tot massa’s boze, plotseling werkloze officieren en soldaten. 


Met als gevolg dat de nationalis-tische partijen slinken en de communistische groeien.


Na de Japanse overgave verwerven Mao’s strijdkrachten – mede dankzij het Russische Rode leger – grote hoeveelheden wapens van betere makelij.

Chiangs legers krijgen echter de beschikking over nog veel meer wapens en groot geschut.

Augustus 1945 accepteert Mao eindelijk Chiangs uitnodiging tot overleg. Voor vertrek schrijft hij in een notitie voor de partijtop enkele vage compromissen te zullen voorstellen om de Kuomintangs oorlogsplannen op een zijspoor te zetten en meer wereldwijde sympathie te winnen. 

Ook binnen China heeft de publieke opinie nog weinig geduld met de verwijten naar elkaar.


De aimabele Zhu E

nlai regelt het geplande bezoek, hij en Chiang kennen elkaar sinds hun jonge jaren op de militaire academie in Tokyo. 


Dan stapt Mao voor het eerst in z’n leven op het vliegtuig voor een vlucht van Yan’an naar de duizend kilometer zuidelijker gelegen Chongqing, de republikeinse legerplaats.


De twee dictators hadden elkaar gedurende de afgelopen twintig jaar strijd niet meer ontmoet.



Ken uw vijand lijkt het thema van de zes weken durende logeerpartij te zijn. 


Het vermoeden bestaat dat Mao op de heenweg nog aan een tweedeling in Noord en Zuid China dacht, maar op de terug-weg niet meer.


Beiden zeggen hun troepen in te zetten voor de opbouw van het land, maar beiden houden hun beste manschappen uit de wind voor de onvermijdelijk in het verschiet liggende oorlog met elkaar

In z’n dagboeken maakt Chiang ondertussen reeds twee jaar plannen voor het geval hij het onderspit zou delven. Uitwijken naar Taiwan lijkt hem de beste optie. In al zijn handelen houdt daar heimelijk steeds meer rekening mee.


Mede dankzij de chronische corruptie onder zijn mede-krijgsheren (en de familie van zijn vrouw, May-ling Soong), worden de communisten steeds populairder. Zelfs onder Chiangs eigen soldaten – zonder dat zij overlopen.

‘Hoe is de spionage van de Chincommies eigenlijk?’ vroeg in die tijd een Time-reporter aan de hoogste militaire VS-adviseur aan de  kant van de nationalisten.


‘Honderd procent,’ antwoordde generaal Stilwell – onder militairen beter bekend als ‘Vinegar Joe’.



Tot ieders verbazing is de Verboden Stad – inclusief het achtergebleven deel van de keizercollectie – redelijk ongeschonden door de oorlog met Japan gekomen. 

Mogelijk vond de Japanse legerleiding dat ze Pu Yi niet in Mantsjoerije tot keizer konden



benoemen en ondertussen zijn voormalig verblijf in Beijing leeghalen. Aldoor waren er ook museum- en universiteitsmensen in functie achter gebleven – die ter bescherming zo nodig heulden met de bezetter.


Meteen na het vertrek van de Japanners begint de achter-gebleven staf met het opsporen van meegenomen of ‘misplaatste’ schatten. Op aanwijzingen van de Amerikaanse generaal Stilwell ontdekken ze zelfs het ‘geheime witte tuinhuisje’ waar ex-keizer Pu Yi z’n meegesmokkelde



buit verborgen hield. Ze vinden er onder andere een oude kluis vol jade voorwerpen.


De Republiek China benoemt Wang Shixiang, kunstliefhebber èn fervent duivenhouder, tot hoofd van het opsporingscomité. Meteen na de aanstelling komt hem het gerucht ter ore dat een Duitse zakenman Werner Jannings, reeds jaren resident in Beijing en verwoed verzamelaar, tijdens de Japanse bezetting heimelijk een verzameling oude bronzen ergens in het binnenland had laten opgraven. Als hij bij Jannings’

kantoor langs gaat en moet wachten tot hij bij de baas naar binnen mag, leest hij met een scheef oog wat de secretaresse aan het uittikken is: een lange lijst met beschrijvingen van bronzen vaten. 


Op zijn terloopse vraag antwoordt ze dat de lijst – voor zover zij weet – bestemd is voor een student Aziatische kunst, ene Max Loehr (in feite directeur van het Sino-German Institute in München en bezig om een catalogus van de verzameling voor te bereiden.)


Werner Jannings stuurt de lastige opsporingsambtenaar keer op keer met quasi beloften het pand uit om tijd te rekken. Pas als deze met het militaire delegatie langskomt, beseft Jannings hoe zeer de tijden veranderd zijn.


Later blijkt vooral mevrouw Wang de drijvende kracht achter de acties van meneer Wang.

Sommige verzamelaars, zoals John Ferguson, staan bij de nieuwe regering


liever te boek als donateur dan fraudeur en schenken (delen van) hun collectie aan het paleismuseum. Toch verschijnen er regelmatig topstukken te koop op illegale antiekmarkten.


Wang Shixiang begrijpt dat hij bij deze heimelijke cirkels moet zien binnen te komen. 


Hij vraagt en krijgt zo waar een zak geld van Han Lih-wu, de minister van onderwijs, om gouden tips desnoods te belonen. Als de minister zelf voor langere tijd in Japan is in verband met de afwikkeling van de oorlogsjaren, haalt hij kisten vol boeken en kunstvoorwerpen terug bij militairen en musea aldaar.


Aangezien de generalissimo nagenoeg geen Engels spreekt, vaardigt hij jarenlang zijn vrouw af naar de wisselende Amerikaanse presidenten - met even wisselend succes. 


Hoe populair the missima ook in de media is, de politici zien in Chiang Kai-shek steeds meer degene die China aan de communisten verkwanselt. 


Zijn onverzadigbare vraag naar wapens en financiering levert hem de bijnaam General Cash-my-check. 

Aan het eind van WOII is de wereld – niet alleen de westerse –  vergeten dat de Generalissimo de afgelopen decennia de vele provinciale krijgsheren moest bestrijden en verenigen tegen de Komintern van Russische en Chinese bodem en tegelijkertijd de Japanse indringers verjagen.

’Chiangs grootste bijdrage aan de Chinese geschiedenis,

vat de filosoof Liang Shuming het bitter samen, ‘is het succesvol maken van de Chinese Communistische Partij.’

Door zijn inzet voor het onderwijs op het platteland maakt hij de burgeroorlog in de binnenlanden mee.

‘Was Chiangs karakter een beetje betrouwbaarder geweest, dan had de CCP hem niet kunnen verslaan.’


                                                      

(De vraag of het huidige China eerder overeenkomt met de republikeinse visie van Chiang Kai-shek of met de communistische van Mao Zedong lijkt inmiddels overbodig.)

De Kuomintang-leiding bereidt zich voor om via Shanghai te vluchten naar Taiwan.

Eind 1948 heerst in de Chinese havens een panische chaos van al dan niet dubieuze belangen. Legereenheden staan met tanks en ander wapentuig op de kade klaar om naar Taiwan af te reizen. 


Tegelijkertijd proberen kooplieden, ambtenaren en andere welgestelde elites zich met hun familieleden in te kopen bij welk vrachtschip, sleepboot of welk vaartuig dan ook dat Taiwan kan bereiken. 


Vluchtend gezin.

Aan de kade bepalen de oudste jongens in Chiangs jeugdleger of iemand wel of geen communist is. Het enige bruikbare betaalmiddel is baar goud.


Op het eiland Taiwan slibben de noordelijkste aankomsthavens dicht. Sommige vluchtelingen wijken daarop uit naar Hongkong – of dankzij de juiste contacten – naar de Verenigde Staten, in hun ogen de winnaar van de tweede wereldoorlog.



Begin januari 1949 stopt in nachtelijk Shanghai een konvooi legertrucks pal voor de Bank van China. 

Chiangs zoon Ching-kuo lichtte even daarvoor Yu Hongzhun van z’n bed. Het is bitterkoud maar de bankdirecteur moet mee om de kluizen te openen.

In de duisternis laden soldaten al het goud, zilver en vreemde valuta in vrachtwagens. Deze rijden vervolgens door de duisternis naar een klaarliggend marineschip in de haven met bestemming Taiwan.


Niet veel later vervoert een tweede ‘exercitie’ ook al het goud en geld (dollars) van Nanjing naar Taiwan. Tot hun verbijstering bemerken de achtergebleven generaal Yu Duwai en Huang Wei dat ze de drieënhalf miljoen soldaten en ambtenaren niet langer kunnen voorzien van voedsel, laat staan uitbetalen.


In feite heeft de Kuomintang-leiding oftewel Chiang Kai-shek hen uitgeleverd aan het omsingelende volksleger – iets waar ze vervolgens tien jaar lang in communistische gevangenschap op tandenknarsen.



Eind 1948 verslaan de commu-nistische strijdkrachten vijf republikeinse legers op diverse fronten. Vele soldaten lopen met hun wapens over. Terwijl generaal Yu Duwai de nationalistische hoofdstad Nanjing tot het bittere eind blijft verdedigen, komt de uittocht naar Taiwan ook onder de Kuomintang-leiding op gang. 


Maar welke route ligt er nog open? Wat rijdt er nog?


De wegen naar de voornaamste havens zijn door drukte en chaos verstopt en gevaarlijk. Toch weten dagelijks zo’n 5000 vluchtelingen de kust van Taiwan te bereiken. 


Gouverneur Chen Cheng ziet zich op 19 mei 1949 gedwongen om de staat van beleg af te kondigen.



De oorspronkelijke eilandbevolking – die vlak daarvoor vijftig jaar Japanse kolonisatie onderging – wordt binnen een zeer korte periode overlopen door zo’n twee miljoen republikeinse vluchtelingen.

Het zal uiteindelijk vijftig jaar duren eer de Kuomintang haar dictatoriale macht (‘martial law’) gedeeltelijk kwijtraakt.

Ondertussen ligt de keizercollectie in drie inmiddels bij elkaar gebrachte delen opgeslagen in Nanjing. Chiang Kai-shelks zoon Ching-kou krijgt opdracht de schatten naar Taiwan te verschepen – alsmede zorg te dragen voor een vijftal kisten van the Missima die per vliegtuig door moeten naar familie in de Verenigde Staten.


Ching-kou bereidt vijf zendingen voor. Hij moet soldaten inzetten omdat hij de havenarbeiders niet kan vertrouwen, hun hart ligt bij de communisten.

Het is winter en de zee is ruw. De eerste twee zendingen gaan elk in een apart marine fregat naar de haven Keelung in een noordelijke inham van Taiwan. Elk wordt begeleid door getrouwe curatoren en extra bewakers.


 De kapitein van het derde schip laat zich echter door een groep vooraanstaande Kuomintang-leden omkopen om hen plus hun familieleden mee te nemen – en laat dientengevolge zestig kisten met zeldzame boeken op de kade achter.


Voor de vierde en vijfde zending wordt het te laat. De achtergelaten militaire leiding heeft wel iets anders aan hun hoofd, de CCP-legers naderen de stad.

In de vroege ochtend van 10 december 1949 verlaat een legertruck de republikeinse militaire academie ten zuiden van Beijing.

Tijdens de 45 minuten durende rit naar de luchthaven zingt Chiang Kai-shek samen met zijn zoon onafgebroken het volkslied van de Republiek China. 


Letterlijk vertaald luidt de tekst, die 25 jaar eerder door een partijcomité werd opgesteld:

Op het vliegveld staat de May-ling Air Force One op hen te wachten. Het is een omgebouwde Douglas C-47, nog een kadootje van Washington voor the Missima.

In Beijing blijft directeur Ma Heng in het paleis-museum op z’n post. Op de opdracht uit Nanjing om zoveel mogelijk schatten zo vlug mogelijk vanuit de Verboden Stad naar de haven van Nanjing te versturen, reageert hij met excuses en eindeloos getreuzel. 


Chiang begrijpt aan welke kant hij staat en dat hij dat eigenlijk had kunnen weten. Achtte Ma Heng het tien jaar eerder ‘niet opportuun’ om zijn studievriend Yi Peiji in de rechtbank te verdedigen maar vond hij het evenwel z’n plicht om hem op te volgen als bewaker van de museumschatten?

En aldus ontstaan er twee Chinese paleismusea die de keizercollectie beheren, de ene in Beijing en de andere in Taipei.


O ja, in de tachtiger jaren bleek dat het museum in Nanking een fiks aantal kisten had achtergehouden. Als dank voor het tijdelijke beheer. Wel was er het nodige uit verdwenen.

Door naar Deel 7

All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty