Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
Vier jaar na vertrek uit Beijing is de lama-groep terug in Tibet. Door minnelijke zaken als het weerzien in de kloosters van tijdens de heenreis, maar ook door ziekte en uitputting, duurde de terugtocht uiteindelijk aanzienlijk langer. Enkele leden zijn onderweg afgehaakt of overleden – al met al bracht de groep toch gezamenlijk zo’n acht jaar door.
Vlak voor Lhasa kamperen ze op een zelfde plek als een andere karavaan die op weg is naar Ladakh en India.
Gezien het verloop der seizoenen is het voor Samuel kiezen of delen: meteen met hun meegaan of zich een winter lang nestelen in Lhasa.
Hij bedenkt zich geen moment.
Een paar weken later passeren ze op afstand de berg Kailash, oftewel de bron van de Indus en andere grote rivieren. Tegen beter weten in tracht Samuel enkele karavaanleden zo ver te krijgen om samen een korte bedevaart te maken en de berg rond te trekken. Hij herhaalt wat pelgrims hem op de heenreis vertelden: het duurt hoogstens drie of vier dagen, daarna ben je al je oude karma kwijt, je bent als herboren – en de karavaan halen we heus wel weer in.
Maar eigenlijk weet hij best dat het risico groot is en dat ze geen tijd te verspilllen hebben: over de hoogvlakte achter hen kruipt de winter naderbij.
Vooralsnog is de hemel strak blauw, de ijzige berglucht kristal-helder en het landschap nog steeds een beetje goudgeel – elke dag verliest hij zichzelf weer in de stilte. Niet de stilte van een pauze tussen twee geluiden maar in die andere, onbeschrijfelijke stilte.
Ondertussen doorkruist de karavaan de Himalaya en trekt richting Delhi, de zetel van het Mogolrijk op het subcontinent.
Behoedzaam verscholen op het dak van het logement kijkt Samuel uit over het oude Delhi. Wat is er vannacht in godesnaam gebeurd?
Beneden, in de straatjes rond de markt van Paharganj, liggen her en der lichamen in plassen van bloed.
Bij sommigen zijn de ledenmaten afgehakt, bij enkelen zelfs het hoofd. Met een mes of zwaard in aanslag rent af en toe een groepje Perzische soldaten voorbij, jagend op elke Indiër in zicht.
Delhi
Zo rustig en gestaag als de reis van Tibet via Ladakh en Kashmir het afgelopen jaar verliep, zo ongedurig en gewelddadig is het leven in de zetel van het Mogolrijk.
Een waar wespennest.
Nadir
De enige vluchtweg die hij nog voor zichzelf ziet, loopt boven de stad over de aangrenzende huizen. Over de talrijke daken en platjes waar meer volk rent en raast dan op straat. Soms klinkt er luidkeelse woede op; de meeste huizen hebben op de bovenste verdieping namelijk niet alleen de keuken, ver weg van het vuil van de straat, maar tevens een heilig hoekje voor de huisgod.
Nadir
Sporadisch laat het logement een bekende binnen. De eersten huilen om honderden doden, maar later op de dag schudden ze hun hoofd en stamelen in ongeloof: ‘Dui-zen-den!’
Beetje bij beetje wordt de toedracht duidelijk. Een maand eerder had Nadir Shah van Perzië het aangedurfd om met zijn troepen het grote Mogol-leger aan te vallen.
Ondanks de verhouding van een op zes manschappen was de strijd binnen drie uur beslist. Kennelijk heeft dat hem dat
voldoende vertrouwen gegeven om nu de hoofdstad zelf aan te vallen.
Komend vanuit Kasjmir had Samuel vlak boven Delhi reeds Nadirs kampement vanuit de verte zien liggen en gehoord dat keizer Muhammad Shah er op bezoek was gegaan om een invasie te voorkomen.
Na twee eeuwen – de gemiddelde duur van een groot, overheersend rijk in Azië – is het Mogolrijk in verval geraakt maar de hoofdstad is vooralsnog ongedeerd gebleven dankzij haar ongegeneerde weelde; de meeste aanvallen worden eenvoudig afgekocht.
Door onenigheid over de erfopvolging is het keizerlijk regiem de laatste jaren echter rap verzwakt en verdeeld geraakt.
Muhammad Shah
Tijdens z’n tweede bezoek aan het kamp overhandigt de keizer zowaar de sleutels van de stad. Om plundering te voorkomen. Gezamenlijk trekken de legers de stad in, hetgeen de inwoners zeer verontrust.
Als vanzelfsprekend nestelt Nadir zich in de keizerlijke vertrekken binnen Red Fort. Meteen de volgende dag worden er al munten in zijn naam geslagen en uitgegeven.
Het nieuwe geld wekt wrevel bij de stedelijke ambtsdragers en veroorzaakt verwarring op de markten. De voedselprijzen vliegen omhoog alsmede de grimmigheid.
Vroeg in de ochtend van 22 maart 1739 gaat het gerucht door de stad dat een van de paleiswachten Nadir in zijn slaap heeft vermoord. Meteen achten de marktkooplieden zich voldoende veilig om de controlerende soldaten met van alles te bekogelen; enkelen van hen worden zelfs gelyncht.
Zodra dit nieuws Red Fort bereikt, hijst Nadir zich furieus in z’n imposantste ornaat en rijdt met z’n legertje breeduit de stad in.
Red Fort
Pal voor de Sunehri Masjid (‘plaats van neder werping’) aan de Chandi Chowk markt, houdt de stoet halt.
Te paard gezeten, trekt hij met veel vertoon zijn zwaard onder de brul ‘Qatal-E-Aam!’ – een schreeuw om wraak.
Niets en niemand ontziend, trekken
Nadirs soldaten door de stad: een woeste verzameling van Turken, Oezbeken, Afghanen, Georgiërs, Armenen en ander volk dat zich veelal uit armoe, mislukking of verlatenheid opgaf voor zijn leger.
Op de gewelddadigste strijdplekken in de stad verkiezen vrouwen soms de brandstapel voor zichzelf en hun kinderen om niet in de wrede handen te vallen van het elkaar ophitsend geteisem.
Precies om twee uur in de middags roept Nadir het bloedbad een halt toe – het plunderen kan beginnen.
Voorname huizen en grote opslagplaatsen worden leeggehaald en in brand gestoken.
De gezinnen vluchten voor hun leven.
Nadir
Behalve een gigantisch bedrag aan geld en goud neemt Nadir de met 26.733 edelstenen bezette pauwentroon in beslag.
Alsmede enkele buitensporig grote diamanten (die sindsdien afzonderlijk bekend staan onder Perzische eigennamen als Koh-i-Noor en Darya-ye Noor).
Koh-i-Nor in oorspronkelijke armband
Na achtenvijftig dagen verlaten de Perzische troepen de stad, vergezeld door kuddes olifanten, kamelen en paarden die hun fabelachtige buit dragen.
Om in z’n eigen rijk jaloezie en verdeeldheid te voor-komen, kondigt Nadir bij thuiskomst voor de eerstkomende jaren algehele vrijstelling van belasting af.
Na het vertrek van Nadirs manschappen, verkent Samuel de stad om te zien wat er nog van over is, maar ook om een geschikte karavaan in zuidelijke richting te vinden.
Nadirs komst was duidelijke een fatale dolksteek voor het Mogolrijk. Hij zoekt in de buurt van de Maria kapel die de Italiaanse
jezuïet Desideri zestien jaar eerder nog had laten bouwen, maar die blijkt in as te liggen. Net als alle overige gebouwen der christenen. Maar dat viel te verwachten.
Dankzij een franciscaanse monnik die een tijdlang Nadirs persoonlijke geneesheer was, was bekend dat hij persoonlijk niets met religie had – welke dan ook.
Hij liet weliswaar de koran en het evangelie hardop voorlezen en simultaan in het Perzisch vertalen, maar voegde daar tegelijkertijd zijn – meestal spottend – commentaar aan toe.
Na elke sessie beloofde hij luid dat hij zelf - als de tijd hem gegeven zou zijn - een nieuwe religie tot stand zou brengen ter vervanging van alle andere.
De roomse bedelmonniken blijken de Heilige Maria kapel op tijd te zijn ontvlucht. In een verderop gelegen bouwval wisten ze zich dagenlang verscholen te houden; zonder al teveel voedsel maar daar hadden de meesten wel eerdere ervaring mee.
Ze blijken zich nu op te maken om
naar het zuidelijker gelegen Agra te vertrekken, de tweede hoofdstad binnen het Mogolrijk.
Samuel sluit zich maar al te graag aan. In Agra hebben vele buitenlandse handelsondernemingen en godsdiensten sinds jaar en dag namelijk een vertegenwoordiging.
Het is juni, de droge hete maand die snakt naar de komst van de moesson. Per dag legt de karavaan hoogstens dertig kilometer af, de relatief korte afstand naar Agra zal twee weken beslaan. Maar het deert hem niet, hij is blij het treurige, stinkende en ziekmakende Delhi te zijn ontvlucht.
Buiten de hoofdstad wordt het hem steeds duidelijker hoe zeer het Mogolrijk z’n macht verliest.
De lokale maharajas zijn niet langer haar vazallen en vaardigen naar believen nieuwe regels en heffingen uit – ook voor passerende karavanen.
Ook de Britten lijken her en der meer invloed te krijgen.
Hoe verder weg van de hoofdstad echter, hoe meer hij weer als vanouds geniet van de lege woestijnvlaktes. Met het gekraak van houten wielen van de ossekar als doorgaand geluid.
Af en toe laat hij zich erop vervoeren,
meestal van tien tot twee – ook in deze contreien is 52 jaar een respectabele leeftijd.
Hij geniet van het zicht op blauw-rood-witgekalkte huizen, hardstenen tempels en marmeren bouwwerken als de Taj Mahal.
Wanneer ze na een paar maanden aan Agra voorbij zijn, doemt alweer ander moordzuchtig geweld op. Vanuit het droge midden van het subcontinent overvallen de Marathas geregeld de vruchtbare rivieroevers.
Op hun snelle paarden plegen ze roof en plundering – met name daar waar zijn reis naar toe gaat: Bengalen.
Twaalf jaar eerder was Samuel reeds in dit gebied, met name in Patna waar hij onder anderen Desideri ontmoette (zie deel 4 .)
Toentertijd kon hij door het alom heersende oproer tegen de Mogols niet verder noordwaarts trekken. Hij moest z’n route naar Nepal verleggen om via Tibet tot China te komen. En nu kan hij nauwelijks verder zuidwaarts.
Als alles vernietigende sprinkhanen stropen de Marathas de bedrijvige gebieden langs de Hooghly rivier af.
Genade kennen de rovende paarden-rijders niet. Na een aanval, vlak voor Samuels komst, schrijft een van de overlevenden in een klaaglied:
Deze keer ontsnapte niemand, een ieder wachtte hetzelfde lot
en koeien werden samen met mensen afgeslacht.
Bij aanvallen vluchten de dorpers naar nederzettingen van de buiten-landse kooplieden, die voor de rovende ruiters te zwaar zijn bewapend. De zuidelijker gelegen havenstad Kolkata is begonnen met de aanleg van een brede greppel rond de stad.
In dit deel van Bengalen – in het zogenoemde ‘Europa aan de Ganges’ – was de VOC er tamelijk vroeg bij.
Langs de Hooghly rivier bezet de compagnie Cassimabasar, een van de mooiste gebieden met een wat aangenamer klimaat.
Doorgaans verblijven er zo’n 300 Hollanders, waarvan de bijna helft militair en 'n klein kwart aan zeevarenden op doorreis.
VOC-directie op bezoek bij lokale maharaja (tweede ruimte van links).
De langblijvers, zelden meer dan honderd in aantal, leven er als god-in-frankrijk. Rond hun huizen laten ze weelderige moestuinen en glooiende pleziertuinen aanleggen met brede, afdalende trappen naar de rivier.
Hooghly kent evenals Batavia en Ceylon een eigen directie. De handel in katoen, opium, zijde en suiker – alsmede de smokkel erin – werd de laatste decennia namelijk tè profijtelijk. De factorij heeft alleen al vierduizend zijdewinders in dienst om de haspels voor de weefgetouwen voor te bereiden.
Te betwijfelen valt echter of textiel ook officieus het meest winstgevende product is.
Samuel overweegt aan boord te gaan van een van de vier VOC-schepen die jaarlijks op en neer naar Batavia varen – wat moet dat moet, er is geen andere weg naar Indonesië dan over water.
Eenmaal in Patna besluit hij om tactische redenen alvast een brief (19 juli 1742) naar Jan Albert Sichterman te schrijven. Op de heenweg ontmoette hij de man al, toen deze nog de functies van koopman en fiscaal bekleedde. Tijdens de afgelopen zestien jaar wist Sichterman echter de hoogste functie te bemachtigen – die van VOC-directeur van Bengalen.
Nog afgezien van de terugkerende aanvallen van de Maratha ruiters, levert de omringende Europese concurrentie op de westoever van de Hooghly ook steeds meer onmin en onrust op, vooral met de Britten. Vlak voor Samuels komst heeft Sichterman de factorij nog steviger
laten ommuren en vernoemd naar de gouverneur generaal Gustaaf W. van Imhoff in Batavia, zijn hoogste baas: Fort Gustavus.
Sichterman is het type bestuurder dat officieel 180 gulden per maand verdient, terwijl alles rond hem naar zoveel méér geld ruikt. Hij is het type koloniaal dat binnenshuis een baby-neushoorn laat rondlopen en de muntjes die hij armen toewerpt eerst heimelijk verhit.
(Uiteindelijk zal hij thuiskeren met een ongekend fortuin dat hij dermate breed laat hangen dat hij smalend ‘de koning van Groningen’ wordt genoemd.)
Het spijt Samuel dat hij de voorspraak van deze man moet winnen om mee te mogen op een van de betere boten – met in het ruim ongetwijfeld veel ‘stil profijt’.
Maar wat schrijf je zo’n man? Met geld wapperen heeft weinig zin. Samuel beschikt echter over andersoortig goud: zijn kennis van gebieden ‘welkers namen desgelijks onze geografische kaarten niet particularizeeren’.
Hij belooft of pretendeert verder niets, hij beschrijft slechts de route die hij de laatste vijftien jaar aflegde: ‘Lhasa, de oorsprong van de Ganges en Indus stromen, door ’t lustige Kasimier, klein Guzierat en Lahor’.
De hint naar eerstehands informatie over onbekende en onontgonnen gebieden zal Sichterman stellig meer kietelen dan relatief kleingeld.
Met de brief begeeft Samuel zich naar de voornaamste markt in Patna. Tussen belangrijke steden bestaat in dit werelddeel namelijk een redelijk gewaarborgd en fijnmazig netwerk van ijlbodes.
In Tibet zag hij ze een enkele keer over de hoogvlakte voorbij snellen; op afstand leek het alsof hun voeten de grond niet raakten.
Hier op het Indiase subcontinent zijn er voetbodes die in koppels tussen stadsmarkten rennen. Langs de belangrijkste routes staan hoge, bakstenen bakens in het landschap waartussen elke ‘bazar-bode’ gemiddeld zo’n zes kilometer blootsvoets aflegt. De gewisse pijn wordt doorgaans in opium gesmoord.
Om vaart te behouden, dient draf noch trance te worden onderbroken. De ene draagt de brieven en documenten, de ander slaat de tamboer om vrij baan te maken – of om wilde beesten op afstand te houden.
‘Slechts hoogst zelden gebeurt het,’ noteert een VOC-kapitein in z’n scheepsjournaal, ‘dat onderweg een tijger zich met hen heeft bemoeid.’
Doordat Samuel allengs onder Europese kolonialen enige bekendheid geniet – als de man die wèl overal de binnenlanden introk – noteert een enthousiaste VOC-schrijver op 17 december 1742 in zijn boeken te Chinsura dat ‘de heer Samuel van
de Putte binnen afzienbare tijd wordt verwacht’.
Niet veel later, begin 1743, gaat Samuel tenslotte aan boord van het VOC-schip ’t Hof niet altijd Winter – een schip dat twintig jaar eerder naar een lieflijke buitenplaats op zijn geboorte eiland Walcheren werd vernoemd.
Het is een Fluitschip met drie masten, platte bodem, brede buik, smal dek en rond achtersteven, kortom ontworpen om zoveel mogelijk vracht te verschepen.
De lading voor de kleinere helft uit textiel, zijde, salpeter, artillerie-goederen en graan en voor de grotere helft uit
opium – althans, volgens de officiële laadbrief.
Na een paar dagen, nadat Samuel lang genoeg naar de eindeloze watervlakte van de Golf van Bengalen heeft gestaard, keer hij zich en bekijkt het reilen en zeilen aan boord.
Het valt hem op dat de mengelmoes van mensen inmiddels veel internationaler is dan twintig jaar eerder in Cochin. Behalve Hollanders, Duitsers en Denen herkent hij Indiërs, Indonesiërs, Chinezen onder de vele Aziaten.
Maar nog iets anders valt hem op: ongeacht de herkomst trekt de bemanning op in koppels.
Laadgegevens van het betreffende fluitschip ‘t Hof
Kennelijk sloten ze onderling
vriendschap of een verbond om elkaars belangen en kleine handeltjes te beschermen.
Hij herkent het maar al te goed.
Al staat hij inmiddels nog zo bekend als vreemde einzelgänger, uiteindelijk kon ook hij tijdens z’n vele karavaantochten de afgelopen kwart eeuw geregeld niet anders dan zich volledig op anderen te verlaten.
Voornaamste bronnen
9 mei 2018 21:21
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty