Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
La Ruta de la Plata
Waarom bestaan antieke Indiase, Chinese of Indonesische sieraden zo vaak uit Mexicaans muntzilver? Dat was althans mijn beginvraag.
Al snel raakte deze ondergeschikt aan de vraag: waarom leidde zilver – en niet goud – tot het begin van globalisering?
Inleiding
'Het is haast niet voor te stellen,’ merkt een al wat oudere vriend op, ‘dat Amsterdam in de Gouden Eeuw feitelijk het New York van de wereld was. Met het toenmalige White House hier bij mij om de hoek: het Oost-Indisch huis.’
Inderdaad, alleen op basis van oude, niet eens zo heel oude, chauvinistische geschiedschrijving kun je dat je nog voorstellen.
Globalisering begon niet, zoals de westerse wereld de geschiedenis graag interpreteert, in de zestiende eeuw vanuit West-Europa (met steeds verder uitgevaren kapers en piraten uit Spanje, Portugal, Frankrijk, Nederland, Denemarken of Engeland).
Wereldwijd handelsverkeer – tussen alle continenten – ontstond na 1565 rond de Stille Oceaan (Pacific).
Bovendien kwamen wereldwijde transacties pas echt op gang na de komst van een mondiaal betaalmiddel uit Mexico. Of zoals men er toentertijd langs de kusten van West-Europa tegenaan keek: ‘Het zilver van handel verdient beter dan het goud van arbeid.’
Uiteraard bestonden er reeds lange tijd in alle wereldhoeken allerlei soorten lokale betaalmiddelen. Geld is een complex fenomeen met een lange ingewikkelde geschiedenis. Daarbij schermt men altijd en overal graag geldzaken af – vanwege belasting, roof of erfenis – waardoor er weinig betrouwbare historische gegevens bestaan over dit vaak allesbepalende, onbeholpen hulpmiddel.
Extra verwarrend daarbij is dat het geldtegoed van de een in wezen uitstaande schuld van de ander betreft. Een positief saldo bestaat alleen dankzij een negatief saldo elders. David Graeber schreef een kloek boek over geld en noemde het maar meteen: ‘Debt, the first 5000 years’.
Met dank aan Graebers boek, volgt hier een kort en zo eenvoudig mogelijk voorbeeldje van het wezen van geld.
Een dorpeling moet vijf schapen aan een buurman geven. Bijvoorbeeld als huwelijksschat of schadevergoeding. De overdracht hoeft echter niet terstond te geschieden. Omdat de schapen nog geboren of geschoren moeten worden, of wat dan ook.
Als token geeft hij uitgeknipte stukjes leer in de vorm van een schaapje aan de buurman. Of steentjes, kauri schelpen, stukjes metaal of een ander traditioneel teken van afspraak.
Deze tokens kun je schuldbewijzen noemen. Wanneer de bezitter ervan ze later met een familielid ruilt voor een koe, dan is geld wellicht een duidelijkere benaming. Maar in wezen geef hij z’n aanspraak op buurmans schuld door. Het positieve saldo van de een is nog steeds de schuld van een ander – hoe geabstraheerd het na vele verhandelingen en verrekeningen ook moge lijken.
In het verleden vereffende oorlog met één gewelddadige veeg de chaos aan uitstaande schulden. Meestal begon er meteen weer een nieuwe in de vorm van oorlogsbuit. Zoals de geallieerden in ’45 de Duitse goudvoorraad meenamen naar New York, ‘uit veiligheid tegen de binnenvallende Russen’.
De laatste decennia kennen we geavanceerde financiële systemen die vooral door hun aanhoudende duur ondoorzichtelijker en meedogenlozer zijn.
Zoals gezegd, de historische gegevens omtrent geld zijn schaars en onbetrouwbaar. Toch hoef je voor enig inzicht slechts de globale geldstromen te volgen – follow the money – en de knooppunten te bepalen.
Dat zijn de punten waar derden het afromen – legaal of wederrechtelijk. Door verrekening in (petro- en digi)dollars lopen de grootste stromen momenteel bijvoorbeeld via de Verenigde Staten.
In de nabije toekomst zal de Stille O
ceaan (Pacific) steeds nadrukkelijker het centrum van het wereldtoneel vormen. Doordat de dichtst bevolkte gebieden met de grootste economieën er omheen liggen (China, Japan, India, Indonesië, de Verenigde Staten.
Rond dit uitgestrekte zeegebied worden het laatste decennium hoogwaardige zeevloten opgebouwd. Tevens proberen de betrokken politici beslag te leggen op verre, onnozele eilandjes om de grenzen van hun territoriale wateren verder te leggen.
Mogelijk helpt een beter begrip van de geschiedenis van de Stille Oceaan bij de onderlinge verstandhoudingen. Veel bepalender dan de bekende overlandse zijderoute van Beijing naar Venetië was namelijk La Ruta de la Plata, de aldoor nog tamelijk onbekende overzeese zilverroute van Acapulco naar Manilla.
Anno 1368 komen de Han-Chinese boeren in opstand tegen hun Mongoolse onderdrukkers. Het vormt het begin van de Ming dynastie (1368-1644).
De daaropvolgende eeuw verloopt het bestaan in het Middenrijk relatief vreedzaam. Mede doordat er naar verhouding minder natuurrampen zijn en minder besmettelijke ziektes uitbreken. De bevolkingsaanwas neemt logischerwijs flink toe en daarmee de economie.
Van oudsher dragen de inwoners belastingen af in natura: bijvoorbeeld rijst, graan, katoen of geweven stoffen. Door het groeiende aantal inwoners wordt deze wijze van betalen onhoudbaar. Ook worden de touwtjes met doorboorde koperen munten voor dagelijks gebruik te lang en te zwaar.
De Ming-heersers proberen opnieuw papiergeld in te voeren, zoals voorheen tijdens de Song dynastie (960-1279) gebeurde. Maar de bevolking heeft er geen vertrouwen in en blijft onderling de grotere betalingen in edelmetaal verrekenen.
Na langdurig twijfelen, eist eind zestiende eeuw ook
de Ming-dynastie de belastingen op in edelmetaal. Ongetwijfeld voorzag zij de verstrekkende gevolgen ervan voor het keizerrijk (maar ongetwijfeld niet het uiteindelijke, wereldwijde effect).
Om een kort maar ingrijpend voorbeeld
van oorzaak en gevolg te geven: lokale Chinese heersers ontdekken al snel hoe eenvoudig ze heffingen kunnen opleggen bij waterwegen, stadspoorten, enzovoorts. Om aan dit nieuwe edelmetaal te komen, moeten boeren hun gewassen naar de wensen van de markt verbouwen.
Goud is voor dagelijks gebruik te onpraktisch want te waardevol. Koper is niet alleen te weinig waard, het is evenzo onpraktisch doordat de zuiverheid ervan alleen na smelting goed kan worden vastgesteld.
Bij gevolg ontstaat onder de zestig miljoen inwoners een acuut tekort aan zilver. Ook op het naburige subcontinent, het huidige India, neemt de bevolking toe en spelen soortgelijke betalingsproblemen. Volkstellingen uit vroegere tijden zijn later gedane schattingen, maar toch kun je stellen dat in de zestiende eeuw zo’n zestig procent van de wereldbevolking een grote behoefte aan zilver heeft.
De prijsverhouding tussen goud en zilver is door de eeuwen heen wereldwijd ruwweg 1 tegen 10 eenheden. In het Middenrijk van de Ming loopt de verhouding echter op naar 1 tegen 4.
Aangezien China en Japan niets van elkaar moeten hebben, varen Portugezen en Hollanders de eerste jaren maar al te graag op en neer om de Chinese zucht naar zilver te stillen. Maar de Japanse mijnen zijn bij lange na niet groot genoeg om aan de oplopende vraag in Azië te voldoen.
In Europa ligt de goud-zilver koers echter nog ver uit elkaar: 1 tegen 15.
Het is dus zeer profijtelijk om zilveren (kunst-) voorwerpen te laten smelten en mee te geven aan zeevarenden richting het Oosten.
Hetzij als zilveren munten, hetzij in broodjes-vorm. Heimelijk, want daarmee zitten ze in het vaarwater van de VOC die – zijnde een staat in de staat – de sluikhandel verbiedt. Officieel althans. En officieel betekent naar buiten toe, naar haar aandeelhouders.
In voorgaande eeuwen was China in het geheel niet op uitvoer gericht. Het Middenrijk was aan zichzelf voldoende en begeerde weinig tot niets uit andere landen. Het meeste maakten ze zelf wel en doorgaans beter.
Het enige dat ze onverwachts misten, was een geschikt betaalmiddel.
Waarom mensen wereldwijd de afgelopen millennia meer vertrouwen hebben in edelmetaal als betalingsmiddel dan in schelpen, kralen, stukjes metaal of digitale cijfertjes, is een psychologische vraag waar geen eenduidig antwoord op lijkt te zijn gezien de hoeveelheid boeken die er een poging toe deden.
Zoals ’s werelds ‘eerste' econoom Adam Smith (1723-1790):
‘It is more advantageous to carry silver than gold, because in China, and the greater part of the other markets in India, the proportion between silver and fine gold is but as ten to twelve to one; whereas in Europe it is as fourteen or fifteen to one.
In China, and the greater part of the other markets in India, ten or at the most twelve
ounces of silver, will purchase an once of gold; in Europe, it requires from fourteen to fifteen ounces.’
Toch is interactie met de rest van wereld ook voor China uiteindelijk van vitaal belang: de kennismaking met gewassen als aardappelen, pinda’s en mais blijkt achteraf dè oplossing om de alsmaar toenemende bevolking te voeden.
In plaats van bekend te staan als ‘de ontdekker van Amerika’ – ondanks dat hij krampachtig bleef proberen India in te passen op zijn nogal persoonlijke wereldkaart - zou Columbus beter als ‘ontdekker van nieuwe voedzame gewassen voor de rest van de wereld’ te boek kunnen staan.
Om aan zilver te komen, stimuleren de Ming-heersers met ferme hand de fabricage van luxe goederen. Voorheen voor zichzelf – neem de tragedies rond keizerlijk porselein – maar nu in lagere kwaliteit voor de export.
Eenzelvig en wantrouwig als de heersers zijn, dulden ze geen vreemde handels-naties aan eigen kust. Chinese jonken moeten op en neer varen naar de
Filipijnen om daar goederen tegen zilver te verkopen. Om precies te zijn in Manilla, het vissersdorpje dat de Spanjaarden rap uitbouwen tot distributiehaven.
Mettertijd ontstaat er de grootste Chinese gemeenschap buiten het Middenrijk. Zeker zoveel mensen komen echter uit andere windstreken aanzeilen. Wie zich tot het christendom bekeert, mag van de Spanjaarden permanent blijven en zaken doen in het achterland of op naburige eilanden.
Manilla groeit uit tot een bruisende smeltkroes van Aziaten, Europeanen, Afrikanen, Russen, Tartaren, Turken, Arabieren, en vele anderen met een even onvoorstelbare route achter zich.
Tegenover Oost-Indië staat West-Indië, wat Europa betreft.
Begin zestiende eeuw begint Spanje met de exploitatie van zilvermijnen in Bolivia, Peru en Mexico. Aanvankelijk loopt het zilververvoer via zeilschepen naar Europa.
Dankzij piraterij en kaapvaart (Piet Hein, 1628, die vervolgens wordt aangesteld om kaapvaart te bestrijden) maar indirect ook dankzij doorvoer naar Arabië en Azië profiteert de breder vertakte Hollandse koopvaardij volop van zilver.
In vroegere eeuwen hadden Polynesiërs reeds vele routes ontdekt in grote delen van de Stille Oceaan.
Maar met behulp van een Afrikaanse gids knobbelt de Baskische navigator Andrés de Urdaneta vervolgens twee routes uit die op juiste tijden gebruik kunnen maken van opkomende passaatwinden:
1. De ‘Galeón de Manila’ voer van Acapulco aan de westkust van Mexico…. westwaarts via de Stille Oceaan…. naar Manila op de Filipijnen – en retour.
2. De ‘flota de Indias’ van Veracruz aan de oostkust van Mexico… oostwaarts via de Noordelijke Atlantische Oceaan…. naar Sevilla in Zuid Spanje – en retour.
Eind zestiende eeuw is Spanje het rijkste land van Europa. De macht-hebbende Iberische Habsburgers besteden het leeuwendeel van de gigantische inkomsten aan het afschermen en in stand houden van hun eigen belangen en macht. Met zo ongeveer elk land naar elke richting voeren ze oorlog.
Toch weet Spanje het goudgerande zilvermonopolie, de zogeheten tornaviaje (terugweg) tussen haar West- en Oost-Indische koloniën, zo’n twee en halve eeuw te handhaven (van 1542 tot 1798).
Door de aanhoudende stroom van zilver naar Azië en vervolgens goederen naar Europa, ontstaat er een inflatie van anderhalve procent per jaar. Nu klinkt dit niet als bijzonder, maar in die tijd is het een ongekend en onbegrepen verschijnsel.
Toch zijn er al in 1497 vorstenhuizen geweest die prijsstijgingen probeerden op te lossen door in hun zilvermunten meer koper te verwerken. Op de korte termijn weliswaar winstgevend, maar weldra nam behalve de waarde ook het vertrouwen af.
Een directe oorzaak van grote prijsschommelingen van goederen is het soms hoge aantal scheepsrampen. Of het uitbreken van besmettelijke ziektes als de pest. In dergelijke perioden staan overlevenden vaker zelf op het land om voedsel te verbouwen en spelen betaalmiddelen een heel beperkte rol.
Deze en volgende tekeningen door Adolfo Arranz en Marco Hernandez (zie einde).
De retourvloot, de zogeheten tornaviaje, steekt vanaf 1565 jaarlijks twee keer de Stille Oceaan (Pacific) over. De galjoenen zijn dermate groot en sterk dat niet veel later één keer per jaar volstaat.
Van Acapulco naar Manilla liggen de schepen zwaar te water door het gewicht aan zilver. Van Manilla naar Acapulco zijn ze tot de nok toe geladen met thee, zijde, porselein, parels, ivoor, edelstenen, specerijen,
Bengaals potassium nitraat (voor buskruit), Indiaas textiel en opium.
De Spaanse galjoenen lijken op de gangbare Europese ontwerpen maar worden op de Filipijnen gemaakt en zijn van een veel hogere kwaliteit.
Alleen al het tropisch hardhout blijkt zoveel beter bestand tegen rot en insectenlarven. De clou is echter dat de scheepsbouwers zelf in het achterland het benodigde hout uitzoeken.
In totaal zijn er zo’n zesduizend man betrokken bij het verzamelen van al het hout voor één galjoen.
In de jungle zoeken ze niet alleen naar de meest geschikte houtsoort, maar ook naar de juiste boomvorm voor een mast of een kiel.
Deze vakkundige voorselectie maakt elk galjoen beter bestand tegen zeestormen – en eventueel kanonnenvuur onderweg.
Tegen 1700 zijn de Filipijnse galjoenen ’s werelds grootste zeeschepen. Elk schip telt gemiddeld vierhonderd man aan boord. Ongeveer de helft daarvan bestaat uit officieren en ambtenaren. Zeelieden, schutters en soldaten vormen de andere helft.
De laatsten komen voornamelijk uit Azië, slechts enkelen van hen zijn van origine Spaans of Europees. Aan boord bevindt zich één zogeheten zilver-meester. De Spanjaard die de verantwoording heeft over de vele kistjes met zilver.
Bij gunstige wind duurt de zeetocht van Acapulco naar Manilla anderhalve maand. Andersom, van Manilla naar Acapulco, kan de reis echter zes maanden duren.
Dan ontstaan er geregeld ernstige voedsel- en gezondheidsproblemen.
De Italiaanse wereld-reiziger Gemelli Careri (1651-1725) schrijft in zijn verslag Giro del Mondo dat geen galjoen vrij van jeuk is en het voedsel nimmer zonder vliegen of ander ongedierte.
Hij verbaast zich erover hoe zee-lieden de oversteek intens vervloeken maar een maandje later toch weer bijtekenen voor een volgende retourreis.
‘Ze herinneren zich kennelijk het leed niet meer. Als vrouwen na bevalling.’
Kennelijk kan Careri zich niet voorstellen dat zeelieden doorgaans aan wal weinig te zoeken hebben. Ze hebben er niets en niemand, behalve misschien dat liefje (of hun moeder) van die tatoeage. Het scheepsleven is hun wijze van leven èn overleven, het schip hun honk.
Deze en volgende tekeningen door Adolfo Arranz en Marco Hernandez (zie einde).
Heel Acapulco loopt uit en juicht langs de kade als het jaarlijkse galjoen aanlegt. Maar pas ná de hoogmis kunnen de markten en feesten beginnen. De aankomst verandert het kleine houten vissersdorp – volgens getuige A. van Humboldt in 1803 – gedurende een paar weken in ‘de roemruchtste markt ter wereld’.
Na afloop moeten de goederen naar de andere kant van de Midden-Amerikaanse istmus worden vervoerd, naar Mexico-Stad. Deze Camino de China route blijft opmerkelijk genoeg twee en halve eeuw hetzelfde oude bergpad dat slechts met behulp van muilezels is te overbruggen.
Acapulco mocht dan volgens Careri niet meer zijn dan ‘een vissersdorpje van hout, leem en stro’, Mexico-Stad is voor de komst der Spanjaarden reeds een welvarende stad met cultureel aanzien.
Onder de naam Tenochtitlan werd het in 1325 door de Azteken gesticht. Reeds in 1535 bezit het een drukpers, verschijnen er boeken over Aziatische gebieden als de Filipijnen of China en telt het twee universiteiten.
In de 16de en 17de eeuw wordt Mexico-Stad de rijkste plek ter wereld. Twintig procent van de zilveropbrengst mag van de Spaanse Kroon achterblijven om de mijnen te ontginnen – en om haar conquistadores loyaal te houden.
De Spaanse wet had evenwel verordonneerd dat ook in de koloniën iedereen gekleed over straat diende te gaan – en dat doen ze er dan ook. Populair zijn de met diamanten bezette hoeden, kragen van parels, hemden van zijde en met goud of zilver gegespt schoeisel.
’Zijde is hier zo gewoon,’ rapporteerde bisschop Juan de Zumárraga al in 1529 aan Karel V, ‘dat arbeiders en bedienden van de lagere klassen alsmede hun vrouwen en minnaressen, maar ook oude vrijsters hier in zijde gekleed gaan met hoedjes, kielen, rokken en omslagdoeken.’
Ook de Engelse priester Thomas Gage schrijft in zijn verslag van 1625 minachtend over het ijdele vertoon in New Spain.
Hij schetst brede straten met opzichtige rijtuigen ‘waarvan enkele beslist meer kosten dan een koninklijke wagen in Madrid of in welke christelijke samenleving dan ook. Hier schroomt niemand om zijn koets op te sieren met goud, zilver, zijde bekleding of zelfs porseleinen vazen.’
Meer dan honderdduizend handelaren, zeevarenden, bediendes en slaaf-gemaakten steken gedurende deze twee en halve eeuw de Stille Oceaan over.
Reeds in 1667 telt Mexico-Stad een honderdtal barbieren. De vele goudsmeden komen oorspronkelijk uit India of China. De grote markt in het centrum van Mexico-Stad krijgt dezelfde naam als het Chinese district in Manilla: Parián.
Deze en bovenstaande tekeningen door Adolfo Arranz en Marco Hernandez (zie einde).
Maar het zijn de conquistadores die de dienst uitmaken. Niet anders dan bij de Hollandse of Engelse kaapvaardij kent de Spaanse variant een hoog gehalte aan gajes, gebroed, gepeupel, gespuis, geteisem, janhagel, rapaille, schorem, schuim, tuig, uitvaagsel, etcetera, maar dan in het Spaans.
Om de mondiale verhoudingen duidelijk te houden: hoe winstgevend de Spaanse handel tussen de Filipijnen en Mexico ook is, de binnenlandse economie van China blijft aldoor groter – en breder georiënteerd.
Het zijn ook niet zozeer de Europese markten als wel de ontwikkelingen in Noord- Midden- en Zuid Amerika die de galjoenen twee-en-halve eeuw varende houden.
Potosi
De feitelijk winstmaker voor Spanje is uiteraard het feit dat het inleg-kapitaal dankzij roof en slavenarbeid goedkoop of nagenoeg gratis kan worden aangevuld. Mexico-Stad groeit uit als de thuishaven voor vele Spaanse conquistadores.
'De conquistador (de Spaanse term voor 'veroveraar') was een soldaat, ontdekkingsreiziger en avonturier. Een groot deel van Latijns-Amerika en de Filipijnen werd door de conquistadores in de 15e tot de 17e eeuw onder Spaanse controle gebracht.
Nadat Columbus de Amerika's had ontdekt, stuurde Spanje al snel expedities uit om de Nieuwe Wereld te veroveren en te evangeliseren. Circa dertig procent van hen waren hidalgo's en behoorden tot de verarmde adel. Door af te reizen naar Latijns-Amerika en de Filipijnen hoopten zij het fortuin te maken dat ze in Europa niet konden krijgen. Veel conquistadores kwamen uit Extremadura (zuid-west Spanje).’ - Wikipedia
'Aanvankelijk gingen de conquistadores tekeer als ware roofridders en mishandelden de inheemse bevolking van de regio op gruwelijke wijze. De indianen werden uitgewrongen en van hun waardevolle bezittingen beroofd, misbruikt, tot slavernij gedwongen en uiteindelijk vaak zonder pardon gedood en hun steden werden vernietigd. Hierdoor zijn veel culturele centra van onder meer de Inca's en de Azteken verdwenen.
Er waren echter ook Spanjaarden die tegen deze misdaden in opstand kwamen. Als gevolg daarvan werd in 1542 een nieuwe koloniale wet aangenomen, waarin werd getracht de indianen in Latijns-Amerika beter te beschermen. Maar voor veel indiaanse gemeenschappen kwam die wet al te laat. Nog veel drastischer voor de bevolking waren de vele ziektes die de veroveraars meebrachten en waartegen de inheemse bevolking aanvankelijk geen weerstand had. Naar schatting verminderde de Indiaanse bevolking binnen korte tijd met 90%.’ - Wikipedia
In 1546 stuit commandant Juan de Tolsa met z’n Spaanse soldaten op nog tamelijk onontgonnen zilveraderen in het droge, dunbevolkte Zacatecas. Binnen een paar jaar vlamt er de zilverkoorts op. Mijnen worden aangelegd, omringende samenlevingen dienen gereedschappen, voedsel en kleding aan te leveren, er wordt een negorij uit de grond gestampt.
Een groot probleem blijft aldoor echter de behoefte aan arbeidskrachten.
'De eerste epidemie (pokken) brak uit in 1520 en halveerde de Azteekse bevolking. Deze epidemie werd gevolgd door griep, mazelen en cocoliztli (1545–1548, 1576-1578) (waarschijnlijk de pest). Van de 25,2 miljoen inwoners die Mexico naar schatting in 1520 had, waren er in 1623 nog slechts 0,7 miljoen over, ofwel een bevolkingsdaling van 97% in een eeuw tijd. Pas rond 1950 bereikte Mexico weer het bevolkingsniveau van 1520.'
'Het vice-koninkrijk Nieuw-Spanje was van alle Spaanse koloniën de belangrijkste inkomstenbron voor Spanje, met de belangrijke zilvermijnen van Guanajuato en San Luis Potosí.'
'Om de Spaanse conquistadores te betalen werden grote stukken land met de bevolking die erop woonde toegekend aan de veroveraars. Dit systeem, waarin de eigenaar van het land recht had op de opbrengst en de inheemse bevolking voor zich mocht laten werken in ruil voor hun bekering, stond bekend als encomienda. Hoewel indianen officieel als Spaanse onderdanen golden en daarom geen slaaf konden worden, kwam dit systeem in feite vaak neer op slavernij.'
'Geschokt door de uitwassen van dit systeem stelde bisschop Bartolomé de Las Casas, een bekend pleitbezorger voor de indianen, voor slaven uit Afrika aan te voeren om de indianen te vervangen. Nadat Las Casas zag dat deze slaven zo mogelijk nog slechter behandeld werden, kwam hij hierop terug. De opbrengsten van de encomiendas en de zilvermijnen, waarin eveneens indianen en zwarten werden gedwongen te werken, financierden voor een groot deel de Spaanse contrareformatie.'
'De conquistadores brachten naast ziekten ook het rooms-katholicisme met zich mee. Vrijwel direct na de verovering werden priesters overgescheept en de bevolking werd schijnbaar snel bekeerd. Vanwege de traditie van de reconquista, de verdrijving van de islamitische Moren uit Spanje was de Katholieke Kerk praktisch een tak van de Spaanse regering.' Wikipedia
'Men kwam er echter snel achter dat de inheemse bevolking de "God van de Hemelen", of "Hij waardoor wij allen leven", zoals ze de Christelijke God noemden, slechts als een van de vele goden in hun pantheon hadden opgenomen. Hierna volgde een tweede golf missionarissen, die poogden de oude geloven volledig uit te roeien, daarmee ook veel kennis van de Meso-Amerikaanse beschavingen vernietigend. Duizenden codices (geschriften) werden vernietigd, tempels werden afgebroken en herbouwd tot kerken. Zelfs de seksuele voorlichting van de Azteken werd opzijgeschoven en bepaalde voedingsproducten die geassocieerd werden met religie verboden. De Spaanse Inquisitie kwam naar Mexico als de Mexicaanse Inquisitie om ongerechtigheden binnen het geloof uit te wissen.'
'In sommige gebieden werden de indianen uiteindelijk gelijk aan kinderen verklaard, en het werd hen verboden te leren lezen en schrijven, zodat ze altijd afhankelijk waren van Spanjaarden. Uiteindelijk werd vrijwel de hele bevolking bekeerd, maar het Mexicaanse katholicisme heeft nog duidelijk elementen van de Meso-Amerikaanse religies behouden. Zo wordt er in Mexico buitengewoon veel aandacht besteed aan heiligen, die dan ook als opvolgers van de oude goden worden gezien. De opvallendste en populairste heilige in Mexico is Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe, die in 1531 zou zijn verschenen aan Juan Diego. Zij wordt wel gezien als voortzetting van de cultus rond de Azteekse vruchtbaarheidsgodin Tonantzin.'
'De samenleving was ingedeeld in een rigide standensysteem gebaseerd op etnische afkomst, de zogenaamde castas. Bovenaan stonden de peninsulares, of Europese Spanjaarden.
Dit waren de Spanjaarden die in Europa waren geboren, in de kolonie bestuursfuncties uitvoerden, en na afloop terugkeerden naar Spanje. Zij vormden minder dan een procent van de bevolking, maar hadden vrijwel alle macht in handen. Vrijwel alle onderkoningen waren peninsulares.
De tweede groep werd gevormd door de creolen (criollos), of Amerikaanse Spanjaarden. Dit waren afstammelingen van kolonisten en conquistadores. Hoewel zij doorgaans de welvarendste groep waren (peninsulares mochten in de kolonie geen grond bezitten, om er zeker van te zijn dat hun loyaliteit bij Spanje bleef) waren de hoogste machtsposities voor hen in feite onbereikbaar. De criollos vormden zo'n 20% van de bevolking.
De derde groep bestond uit een omvangrijke hoeveelheid mengvormen van Spanjaarden, indianen en zwarten. De voornaamste groepen waren mestiezen (blank+indiaan), mulatten (blank+zwart) en zambo's (zwart+indiaan), maar ook hiertussen bestonden mengvormen. Dit was tijdens de koloniale periode de snelst groeiende groep, bij het uitbreken van de Onafhankelijkheidsoorlog viel zo'n 20% van de bevolking hieronder. Verschillen in macht en welvaart binnen deze groep waren aanzienlijk.
De vierde op de ladder – gedurende de hele periode de grootste groep – waren de indianen, zo'n 60% van de bevolking. Zij stonden net boven de slaven en vormden de armste groep. Overigens was het meer cultuur dan etniciteit dat bepaalde of een persoon indiaan was of niet; wanneer een etnisch volledige indiaan zich in een koloniale stad vestigde en zich aanpaste aan de koloniale levensstijl, werd hij doorgaans als mesties beschouwd.
Helemaal onderaan de maatschappelijke ladder – buiten het systeem van de castas stonden de slaven, bestaande uit zwarte Afrikanen. Deze groep was nooit echt groot, nauwelijks een procent van de bevolking behoorde hiertoe. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar eenieder met ook maar "een druppel niet-blank bloed" als niet-blank werd beschouwd, werd in het koloniale Mexico iedereen die voor minder dan een achtste deel niet-blank was als criollo beschouwd.’ – Wikipedia
Een deel van de handel – met name textiel – gaat naar Midden- Zuid- en Noord-Amerika. De overige goederen (zijde, kruiden, porselein enz.) gaan in het vissersdorpje Veracruz aan boord van de zogenoemde ‘Indiase Vloot’.
Via de Golf van Mexico en de Noordelijke Atlantische Oceaan zeilt deze vloot naar Spanje. In verband met het innen van belastingen door de Casa de Contratación is Sevilla de wettelijk verplichte haven voor laden en lossen.
In eerste instantie verlaat het zilver Mexico niet als munt maar gegoten tot staafjes van 37 gram (1 tael of liang).
Omdat de Spaanse Kroon zilver in staafjes- of broodjesvorm als handelswaar aanmerkt en er derhalve meer belasting op heft, slaat men er in Mexico ‘munten’ van.
Althans, met een grof beeld of wapen slaat men platte onooglijke plaatjes tot een soort tussenvorm.
Ze zijn verre van identiek aan elkaar. Het gaat immers niet om handelbare munten maar om verhandelbare eenheden zilver met een vast gewicht (3,4335 gram) en stabiel intrinsiek gehalte (93%).
In 1728 standaardiseert Spanje per wet een nieuwe munt met het gewicht van acht van dergelijke plaatjes: de Real de a Ocho (27,47 gram, 930/1000 aan gehalte), alias de Peso of Spaanse Dollar (afgeleid van het Duits-middeleeuwse Thaler, ook te herleiden naar de Hollandse daalder). Deze Spaanse Reaal van Achten voorziet men van een ribbelrand tegen het ‘snoeien’ van de munt om schilletjes zilver te vergaren.
Een gouden greep.
De duidelijke opdruk, het vaste gehalte en de stevige ribbelrand maken de Spaanse reaal tot een overal geaccepteerde munt. Alsof men wereldwijd op een dergelijk betrouwbaar betaalmiddel zat te wachten.
Pas later brengt Engeland de zilveren rupee uit, Holland de zilveren gulden en rijksdaalder en de VS de Trade dollar, maar die worden nimmer zo internationaal gebruikt als de Spaanse reaal.
Bij machtswisselingen krijgen bestaande munten doorgaans een nieuwe opdruk. Door de eeuwen heen verdwijnen zilveren kunst- en gebruiksvoorwerpen geregeld in het vuur om oorlogen te financieren en eigen munten te slaan.
Het intrinsieke deel aan zilver blijft dan niet per se hetzelfde. Als de nieuwe munt groter, zwaarder en
indrukwekkender moet zijn, raakt het gehalte meestal verdund.
Ook wanneer de marktprijs van zilver stijgt, verdwijnen er munten uit omloop. Om een nieuwe munt ‘slijtvaster’ te maken, past men het zilvergehalte maar al graag aan. Aan het eind van de negentiende eeuw dragen staatsmunten gemiddeld nog zo’n 72% zilver in zich.
In de nacht van 26 september 1936 verlaat de Nederlandse regering de goudstandaard: je kunt bij de Nederlandse Bank je papiergeld niet langer inwisselen voor baar goud.
'Het tijdperk dat, voor zover we historische bronnen hebben, begon in Mesopotamië, is beëindigd in Den Haag.
Je zou denken dat het loslaten van de goudstandaard te maken heeft met de algehele oorlogsdreiging in Europa, maar nee, we zijn terug bij het begin, ook hierin waren we – volgens sommige historici – weer eens Nedercentrisch groots.
Anno 1967 verdwijnt ook het laatste restje zilver uit het Nederlandse geld. Te betwijfelen valt of daarmee ook het millennia oude vertrouwen in edelmetaal is verdwenen, gezien hoe velen wereldwijd aldoor nog een deel van hun vermogen in edelmetaal belegt. In vele landen heeft men meer vertrouwen in edelmetaal dan in de eigen munt.
Diep in de nacht van 26 op 27 september 1936 besloot de Nederlandse regering, onder aanvoering van minister-president Hendrikus Colijn, om de gulden los te koppelen van het goud. Dit in navolging van wat alle andere landen in de jaren ervoor deden.
Terwijl het ene na het andere land de koppeling tussen eigen munt en goud liet vallen, bleef Nederland stoïcijns strijden voor de gave gulden maar toen de enige twee overgebleven bondgenoten in die nobele monetaire strijd (te weten Frankrijk en Zwitserland) het bijltje erbij neerlegden, op respectievelijk 25 en 26 september 1936, werd de Nederlandse positie onhoudbaar.
Met pijn in het hart adviseerde de ene koene monetaire ridder, Leonardus Trip, toenmalig President van De Nederlandsche Bank (DNB), de andere, minister-president Colijn, dat het over en uit was.' Historiek 26 sept 2016
Een aantal jaren terug verzoekt een Duitse kennis, als elk jaar badderend te Zandvoort, om een klein plaatje goud over te nemen. Zo’n plaatje met stempels en nummers. Afkomstig uiit Zuid-Afrika. De oude man draagt het altijd bij zich voor het geval hij ergens accuut om geld verlegen zit. Zoals nu, kennelijk.
Na een koppie thee en vertrek vraagt een Amerikaan die de overdracht gade sloeg, waarom ik het kocht: ’Wat moet je ermee?’
- Ach, misschien komt het ooit van pas. As a last ticket out, grap ik.
Even kijkt hij onbewogen voor zich uit en zegt ten slotte op vlakke toon:
‘Dan kun je beter een pistool aanschaffen.’
Tijdens het eerdere schrijven over de reis van Samuel van de Putte stuitte ik op het kleine maar bondige boekje The Silver Way.
Begin dit jaar liet de South China Morning Post de inhoud – aan de hand van een enkele toenmalige scheepsreis – uittekenen door Adolfo Arranz en Marco Hernandez.
'Globalisation is thought to have its beginnings in the 16th century when the Spanish silver dollar went transcontinental. Its acceptance as common currency arose when Spanish navigators in the Philippines established a circular shipping route, known as the tornaviaje, between Asia and the Americas. More than 250 years of uninterrupted trade ensued between Asia and the rest of the world. And the ships playing this route were known as China Ships.'
Voor meer van hun tekeningen en reisbeschrijving zie hier de betreffende afleveringen van de South China Morning Post.
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty