kashba

Shangri La

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty & Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20- 6 23 55 64

lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Shangri La

Shambala

Atlantis

Eden 

Walhalla,

Eldorado 

Olmolungring 

Xanadu

Utopia

Shining City on a Hill…

‘Ja,’ zegt kapitein Been na enige stilte. Vanaf een helling kijken we gedrieën naar het glooiende groen van de heuvels rond Gisenyi en naar het heldere blauw van Lake Kivu.

’Ja,’ echoën wij.


Met de allerlaatste vlucht van een failliete, Duitse charter-maatschappij zijn we naar Afrika gevlogen. Hij als kapitein, Martha en ik als passagiers. Piloten kunnen begin zeventiger jaren nog steeds werken waar ze maar willen en Kapitein Been – een andere naam ken ik niet – is inmiddels in de verste en vreemdste uithoeken van de wereld geweest. Hij is een soort stuntende vrijbuiter die ik nog alleen kende van oude, zwartwit strip-boeken. Daarbij was Kapitein Been een rasverteller – en ik nauwelijks twintig.


’Van alles dat ik tot nu toe zag, komt dit toch wel ’t dichtstbij een paradijsje. Als je naar achteren reikt, heb je ’n papaya te pakken. En als je beneden een hengel uitgooit heb je ’n vis.’


Instemmend met de Schepper keek hij nog eens rond. ‘Hier wil ik wel verder leven, ja.’


De rest van de dag trokken we langs het meer – met een schuin oog naar de door Belgische kolonialen verlaten huizen die op de allermooiste locaties lagen

Nog geen jaar later brak in Rwanda het eerste etnisch geweld uit tussen Hutu’s en Tutsi’s dat uiteindelijk tot miljoenen doden leidde.

Geen paradijs zonder bannelingen, zie vorig artikel over Bhutan. Hoe creëer je immers een boeddhistisch Disneyland, een droomwereld, een paradijs op aarde anders dan door ballotage, selectie, uitsluiting, zuivering, deportatie, oorlog en moord?



Police escort migrants and asylum seekers as they walk to a refugee centre after crossing the Croatian-Slovenian border near Rigonce on October 24, 2015. Bulgaria, Romania and Serbia threatened to close their borders if EU countries stopped accepting migrants, as European leaders prepared for a mini summit on the continent's worst refugee crisis since World War II. / AFP / Jure Makovec (Photo  JURE MAKOVEC/AFP/Getty)



Alleen dan hou je een groepje ‘uitverkorenen' over van pakweg zes mensen die evenveel bezitten als de arme tesamen.


Met een vaste plek vooraan in de kerk.

Alsof mensen willen vergeten dat ze – millennia op millennia – uit elkaar geboren zijn.



Niet dat ikzelf nimmer aanvechtingen heb de boel maar de boel te laten en een mooier, warmer of veiliger oord op te zoeken. Hoezo vluchten kan niet meer...


Alweer jaren geleden wilde een oudere vriend een gouden munt aan me verkopen, hij had geld nodig. Een Amerikaan sloeg de koop gade en vroeg naderhand wat ik met een gouden munt aanmoest. 

– Who knows, misschien om the last ticket out te kopen wanneer door al die crisissen de hel losgaat.


Hij overwoog even m’n woorden en antwoordde: 


‘In that case I’d buy a gun.’


Beiden liepen we niet echt over van compassie.


The word ‘paradise' entered English from the French paradis, inherited from the Latin paradisus, from Greek parádeisos (παράδεισος), from old Iranian paridayda walled enclosure. Wikipedia



Nu noemen we een ommuurde enclave een gated community. Elke paradijselijke enclave is per definitie exclusief (itt inclusive) en asociaal. 


Het vindt alleen bestaan in zwart-wit tegenstelling: geen hemel zonder hel (om tegen af te zetten of op uit te kijken).


Dan is het oude Chinese wereldbeeld een stuk genuanceerder: het licht een draagt een kern van duisternis in zich en omgekeerd.


In 1599 wisten Hollandse zeerovers de Banda eilanden te lokaliseren. Het duurde niet lang eer ze beseften dat de Molukse eilanden, afgezien van dezelfde ziektes en onderlinge problemen, tamelijk paradijslijk waren, zeker in vergelijking met het benepen thuisland.


Banda eilanden


(En al helemaal voor het bronstig geboefte dat als bemanning was geronseld in Holland en omringende landen en maandenlang op zee geheel op elkaar was aangewezen.)


‘Het gevaar komt van zee,’ wisten de eilandbewoners vanouds. Chinese, Arabische en Portugese zeerovers waren al eerder op hun goudgele stranden geland. In de zeventiende eeuw

kregen ze echter te maken met een boerenslim zooitje ongeregeld – later VOC genoemd – dat niet alleen hun specerijen opeisten, maar ook hun samenleving wilde omvormen om een monopolie te kunnen opleggen.



De dorpen die van oudsher in de bergen lagen (wellicht mede door ervaringen met tsunami’s) werden naar beneden, naar de kust verdreven om beter toezicht en controle te kunnen houden. 


Dat de heidense inlanders relatief gelukkig en tevree leken te zijn, kwam slechts doordat ze de toorn


gods niet onderkenden. Alleen door bidden en werken viel mogelijk, op den duur, aan schuld te ontkomen en pas dan kon Het Paradijs in zicht komen.

Zoals een 1921-boektitel van de missie van de Witte Paters uit Boxtel luidt: Het Kruis geplant in Onbekend Negerland.


Afrika,’ schreef Hegel, zegsman van beschaafd Europa, ‘is een continent zonder geschiedenis, een land van kinderen, gehuld in het duister van de nacht.’


Zo opent Raymond Corbey zijn studie Wildheid en beschaving naar vrouwelijk ‘koloniaal naakt’ aan de hand van oude, Afrikaanse ansichtkaarten.


Niet alleen Hegel maar ook Freud en vooral Jung worstelden met die tweespalt: is dat duistere continent een bolwerk van onbeteugelde driften, bijgeloof en wreedheid


– of wordt het juist bewoond door zuivere, kinderlijke natuurvolkeren die dankzij hun onschuld en naïviteit nog deel uitmaken van het paradijs-van-ooit?


Alsof men niet inzag dat beide projecties uiteraard louter en alleen over Europa gaan.


Uit gelijke overwegingen noemen sommigen in die tijd het eigen platteland wel ‘het Afrika van Europa’. Om aan te geven dat in Brabantse of Italiaanse kerkjes de godsdienstige boeren-bevolking nog één met het geloof in hemel, heiligen, hel en paradijs is, en dat zou niet te vergelijken zijn met de verlichte, moderne Europese kerkganger – als hij nog gaat.


De opkomende academische discipline van de psychologie stelde dat er zowel een positieve als negatieve identificatie van het


zelfbeeld bestaat. In mijn lekentermen: je kunt idealiseren of verketteren, ophemelen of naar beneden trappen.


Hoe heiliger de een, des te grotere zondaar de ander lijkt. Geen uitverkorenen zonden verstotelingen. Of zoals Raymond Corbey omschrijft:

Men brengt via het beeld van de ander de eigen collectieve identiteit tot uitdrukking. Men spiegelt zich aan de ander, maar het gaat om een negatief spiegelbeeld.


Ook het mechanisme van omkering had, evenals dat van uitsluiting, waar-van het niet los staat, een belangrijke ideologische functie, daar het positieve zelfbeeld dat besloten lag in het burgerlijk-christelijk



beschavingsideaal een uiterst negatief beeld van Afrikanen impliceerde. 


Ook westerse zoekers verwachten veranderd terug te keren van een boeddhistische pelgrimage of een reis die wordt gemaakt in het kader van dharma-beoefening. Je keert met ‘iets’ terug. Je hebt ‘het’ ontmoet of gevonden.


Doet ‘het’ zich niet voor dan voelt dat vaak als een gemis. Deze gedachte speelde al een grote rol bij het ontdekken van het boeddhisme door het Westen eind negentiende eeuw.


In die tijd was het zeer gebruikelijk dat



welgestelde zoekers een grote reis ondernamen om spirituele geheimen te ontdekken.’ Paul van der Velden


Terwijl het Brits-koloniale leger rond 1900 al enkele eeuwen het Indiase subcontinent bezet om het grote geld te dienen – en bijv. thuis de kastelen en landhuizen te bouwen die nu in kostuumdrama’s zo worden bewonderd – neemt een elitaire bovenlaag eveneens de boot van Londen naar Bombay. Op zoek naar de zuivere oerbron van alle religie.


Op 7 september 1875, tijdens een lezingentournee in de VS, richt de Oekraïense Mme Blavatsky samen met de advocaat Henry Steel Olcott de Theosophical Society (TS) op in New York.



Op het juiste moment, volgens Ronald Vernon, schrijver van Star in the East. TS sloot perfect aan bij de nieuwe tijdsgeest vol sinistere ‘onthullingen en mystery murders op schreeuwende voorpagina’s, rondreizende magic shows, dagelijkse horoscoop-voorspellingen, kaartlezen, enzovoorts. Het waren hoogtijdagen



voor oude geheime sektes als vrijmetselaars, rozenkruizers en alchemisten.

Daarbij waren er charismatische, vrijdenkende geestelijken uit de Anglicaanse kerk die verandering wilden. 


Tijdschriften schreven over spannende doorbraken in de wetenschap. Het heimelijke sektarisme en agnosticisme uit het Victoriaanse tijdperk werd steeds openlijker aangehangen. Zelfs bijbelse teksten werden onderwerp van wetenschappelijk onderzoek en het kerkelijk gezag werd uitgedaagd


om hun claims tegenover pioniers als Darwin en Lyell te verdedigen.


Ook raakte steeds breder bekend dat de sociale elite zich in de beslotenheid van hun paleizen en landhuizen zich met spiritisme en occulte praktijken bezighield om greep te krijgen op de mysteries – en angsten – rond leven en dood. 


Denk aan de spiritistische boeken van Arthur Conan Coyle (schrijver van de uiterst populaire Sherlock Holmes-serie). Maar ook schrijvers als George Bernard Shaw en Oscar Wilde waren vaste bezoekers van séances.




Het was ook de tijd dat men de ‘religieuze ander’ ging ontdekken en verkennen. Men ging die ander dan ook uitvoerig bevragen naar zijn of haar religie en uiteraard ging men daarbij uit van het eigen gedachtegoed.


Men kende in het westen al het christendom, de islam en het jodendom en deze hebben alle drie gemeenschappelijk dat het religies van het boek zijn, alle drie hebben ze een heilig boek. Maar aangezien ‘hindoe’ eerder een verzamelnaam was dan dat het een eenheid aanduidde, ten dele is dat nog steeds zo, werd het ongelooflijk moeilijk op de vraag naar deze teksten een antwoord te geven.


Dit werd zeker bemoeilijkt doordat men ook nog eens vroeg naar een Oud en Nieuw Testament, of in ieder geval naar twee teksten omdat christendom, islam en jodendom ook ieder twee heilige teksten hebben.


Uiteindelijk is het de Bhagavadgita geworden, de conversatie tussen Krishna en Arjuna aan het begin van de grote strijd in het enorme epos Mahabharata. Daardoor is de Bhagavadgita eigenlijk onterecht tot een van de belangrijkste hindoe teksten geworden en is hij mondiaal bekend geworden als het hindoe


boek bij uitstek, terwijl de tekst in India nooit als zodanig heeft gefunctioneerd.


Uiteraard kwam deze projectie terug naar India en is de tekst nu razend populair, er zijn gezongen CD opnamen en cartoons van. Hiermee is de term hindoeïsme tot op zekere hoogte een uitvinding van de Engelsen in de tijd dat men de wereld ging opdelen in ‘–ismen’. Paul van der Velde



Dat laatste gaat – in zekere zin – eveneens op voor de door Britse kolonialen bijeengeharkte staat India.


werd veel gesproken over paranormale zaken uit Indonesië, er werden tafeldansen gehouden en séances waarbij menig overledene werd opgeroepen met boodschappen van gene zijde.

Ook onder westerlingen in de toenmalige Nederlandse kolonie


Nederlands-Indië, het huidige Indonesië, was de theosofie wijdverbreid. In Jakarta was een Blavatskypark en in Bandung een Olcottpark.


De hogere Javaanse adel, de piyayi, stond beslist open voor dit soort esoterisch gedachtengoed; Nederlanders en hogere Indonesiërs ontmoetten elkaar op dit terrein. 


Maar het is opmerkelijk dat de kolonialen weinig ophadden met het eigentijdse gedachtengoed van Indonesië: de grote meerderheid van het land was in

die tijd al moslim, maar wel met een gereconstrueerd, vermeend ‘puur’ verleden. 



Er is heel wat ‘oude’ mystiek geconstrueerd rond wat men voelde aan ‘Atlantsiche’, oeroude universele boodschap-pen bij een bezoek aan de Borobodur of de Prambanan. Paul van der Velde


Elke tijd, plek en stroming kent wel z’n eigen Jan, Piet en Klaas die bezweren te weten hoe de bovenwereld in elkaar steekt. Voor deze TS-periode misschien beter gezegd: elke tijd kent z’n eigen Helena, Annie en Alexandra.


De dames kwamen voort uit melancholieke, zo niet zwaarmoedige aristocratische kringen die toevlucht en verpozing (ouija borden) zochten in magie en mystiek.


- Zoals occultist en medium Jelena Petrovna von Hahn-Rottenstern alias Helena Blavatsky uit Rusland.



- Zoals de Ierse vrijmetselaar en president van de Theosophical Society Annie Wood, alias Anne Besant.


- Of zoals operazangeres, spiritualist en wereldreiziger Louise Eugénie Alexandrine Marie David alias Alexandra David-Néel uit België.


Alle drie trokken naar India. Jammer dat het Brits-koloniale leger hen tegenhield om door de Himalaya naar de Tibetaanse hoogvlakten te gaan. 



Op Tibet werden inmiddels zovele paradijsverhalen, mystieke dromen en spirituele idealen geprojecteerd dat iemand zich hardop afvroeg of Tibet nog wel in Tibet lag?

Kaart van Tibet


Natuurlijk waren er ook vele mannelijke einzelgängers. Zoals de Brits-koloniale kolonel Laurence Waddell, die als vele van z'n fellow men maar al te graag de ontdekking van een oeroude Egyptisch-Vedisch-Aryaanse missing link op hun naam probeerden te krijgen.


Ze zochten in andere culturen naar ‘oerbronnen’ die ‘diffuus en verdicht’ waren geraakt door eeuwenlange, plaatselijke rituelen en bijgeloof. In terminologie van die tijd: ze zochten naar een directe link om te voorkomen dat het Westen van een ik-cultuur zou afglijden naar een gij-cultuur. Aan een verdere uitleg daarvan waag ik me niet.


De nieuwe messias zou echter niet anders dan blank kunnen zijn, de TS-leiding bracht hiervoor zelfs een blanke jongeling mee naar India (maar het toeval wilde anders en na verloop van tijd kwam er zelfs een kleine stroom goeroe’s en lama’s op gang).


Leiders van de Theosophical Society kwamen naar India om hindoeïsme en boeddhisme te redden van de verderfelijke invloed van het christendom omdat binnen de oorspronkelijke religies van Azië oud I


Indo-Europees gedachtengoed te vinden zou zijn dat mogelijk zelfs van Atlantis zou afstammen, naar zij stelden.


Deze westerse zoekers kwamen in Azië vaak in contact met hindoes en boeddhisten die naar eigen zeggen ook met het ‘alleroudste’ binnen hun religie bezig waren, vaak werd ook gesteld dat ze met zaken bezig waren die juist nog stamden uit de periode vóórdat deze edele denksystemen tot ‘religies’ waren verworden. Hierbij dient direct te worden opgemerkt dat wat in eigen ogen van zowel de verzetsbewegingen binnen hindoeïsme en boeddhisme als ook in de ogen van de westerse bezoekers vaak als oeroud werd gezien, heel vaak juist gloednieuw was. Veel ‘oud’ gedachtengoed is ‘nieuw’ gedachtengoed.


Een gevolg van deze contacten over en weer is dat wat we nu in het westen vaak als algemeen beeld van hindoeïsme en boeddhisme hebben in feite afkomstig is van kleine verzetsbewegingen uit de negentiende en twintigste eeuw. (Paul van der Velde)


India, Tibet en de nog tamelijk mysterieuze staatjes in de Himalaya als Ladakh, Kashmir, Nepal, Sikkim en Bhutan, spraken pas echt wereldwijd tot de verbeelding na de publicatie van James Hilton’s Lost Horizon in 1933.


Het blijft een leuk verhaal, ik zal de clou niet weggeven, al zijn er inmiddels films, strips, hoorspelen, vervolgverhalen en musicals van gemaakt.


Een groep kolonialen ontvlucht een revolutie in Afghanistan met het vliegtuigje van de plaatselijke Maharajah. De piloot heeft zo z’n eigen verplichtingen, verandert van route en crasht tegen een berghelling in de Himalaya. Vier van de inzittenden overleven het – allen British.


Na een barre voettocht komen ze tenslotte aan in een paradijselijke vallei, Shangri La geheten, waar de bewoners zich bij aangename temperaturen laven aan vruchten, muziek en


filosofie. Gemiddeld bereiken ze de leeftijd van zo’n 250 jaar. (Hun leider is overigens geen lokale oude wijsgeer maar een verdwaalde missionaris uit Luxemburg).


Bij publicatie in de dertiger jaren was het dermate een wijdverbreid succes dat de naam Shangri La zich in vele talen nestelde als synoniem met ‘paradijslijk oord’. Het Tibetaanse La betekent echter bergpas, een doorgang, zo ongeveer het tegendeel van de afgesloten en verboden enclave die wordt beschreven.


Tijdens de tweede wereldoorlog zetten de theosofische, antroposofische en andere -sofen zich, al dan niet onderhuids, gewoon door. Ook het gedachtengoed van Hitler en met name Himmler valt eraan te relateren.


In eerste instantie lag de SS Tibet Expeditie 1938 in het verlengde van

the Great Game in Azië (met het Indiase


subcontinent, waardoor Engeland de voorgaande eeuwen zo rijk en machtig was geworden, als beoogde hoofdprijs voor Rusland, Frankrijk, de VS en andere landen). 


Van evenveel belang was echter Goebbels’ en Himmler’s opdracht om ter plekke te onderzoeken of er in een vorig millennium mogelijk rasechte Ariërs naar Tibet waren uitgeweken en daar ergens een geïsoleerde enclave hadden gesticht. 



Ook in de omringende bergstaatjes als Sikkim en Nepal deden de SS’ers de nodige antropometrisch lichaamsmetingen gedaan. 

Bij terugkomst belandden de gekochte of gestolen manuscripten in hun Ahnenerbe-archief (erfgoed der voorouders).

Naar verluidhad Hitler niets met boeddha behalve dan dat ze volgens hem dezelfde voorvaderen deelden.


De westerse esoterie bloeide op. Het boeddhisme werd ontdekt door kunstenaars en

intellectuelen, door de romantiek waarin vaak werd weggedroomd over verloren oude culturen en ook door filosofen die geraakt waren door de hoge culturele, filosofische of religieuze waarden die men in Azië meende of hoopte aan te treffen.



Azië werd nogal eens beschouwd als de bron van alle wijsheid. Een vroeg voorbeeld van een filosoof die diep door Azië was geraakt, is Arthur Schopenhauer


(1788-1860). Er waren er echter meer: Robert Turmann noemt in zijn inleiding Jack Kerouac’s Wake up filosofen, alsmede schrijvers en denkers als Kant, Wittgenstein, Henry Miller, Hermann Hesse, Freud, Jung, Wilhelm Reich, Ernst Hoffmann (Lama A. Govinda), D.T. Suzuki en Evens-Wentz. Paul van der Velden


Ook de latere Gré Hofmans-kring rond Juliana èn Bernhard (zelfs in zijn wereldbeeld paste kennelijk een Dalai Lama) kun je op de theosofische beweging terugvoeren – al dan niet Rudolf Steiners' antroposofie inbegrepen.


Maar dè personificatie van esoterie in naoorlogs Nederland in de vorm van astrologie, edelsteen- kruiden- planten- en sprookjeskunde was bij uitstek Mellie Uyldert. Voor-tijdens-na de oorlog fietste ze nog de welgestelde huizen in het Gooi af, maar in de zestiger jaren behaalde zij plots zeer hoge boek-oplagen en maakte in d’r eentje uitgeverij De Driehoek tot een goudmijn.

Vooral met haar Lexicon der Geneeskruiden. Het


was dan ook in de tijdgeest waarin bijvoorbeeld huisarts Ben Polak, hoogleraar geneeskunde en communist van het eerste uur, huisvisite deed bij een moeder wier dochtertje van de trap was gevallen.

‘Ik heb er al in een natte kaasdoek gekneusde sperzieboontjes op gebonden,’ riep ze bij z’n binnenkomst.


‘Goed zo,’ bromde hij, ‘maar je bent het peper en zout vergeten!’

Toch was het heerlijk, eind zestiger jaren, na jaren op school waar alles uit elkaar werd getrokken, om wekelijks in De Kosmos naar iemand te luisteren die alles juist wist te verbinden. Magisch. Als twintigjarige had ik geen idee van de valkuilen die alles-verklarende wereldbeelden per definitie in zich hebben.


Tot ik in de Theosofische Bibliotheek in de Tolstraat op een achteraf plankje enkele jaargangen van haar maandblaad ‘De Kaarsvlam’ zag liggen. Ik sloeg er een paar open. Voor werkelijk alles had Mellie een uitleg èn een oplossing. Dankzij astrologie en pendelen ze wist ook nog eens wat de uitkomst zou worden.


Staande las ik haar visie op de civil rights movement in de VS: alle negers dienden te worden


terug vervoerd naar beneden de evenaar, want als ras trilden zij beter met de onderste helft van het menselijk lichaam en dus met zuidelijke hemisfeer. Zoiets.


Toegegeven, dankzij haar extreme racistische quatsch viel prompt het kwartje en besefte deze naïeve jongeling hoe de cerebrale hemisfeer van esoterici gevaarlijk kan verontmenselijken.


Nog even terug naar de dertiger jaren. Onderschat wordt m.i. de invloed die de boeken van Alexandra David-Neel hadden in westerse landen. De verhalen van deze eigenzinnige dame die op eigen kracht vanuit India (ondanks Brits-koloniaal legerverbod) als


doofstomme pelgrimsvrouw door de Himalaya naar Lhasa trok – wat het gros van de mannelijke ‘ontdekkingsreizigers’ niet voor elkaar kreeg – spraken na thuiskomst wereldwijd met name vrouwen aan. 


Ze was een prominente feministe avant la lettre. 


Een eigengereide doorzetter die niet schuwde om zelf naakt in de sneeuw te gaan zitten om mediteren op het innerlijk vuur uit te proberen (bevestigd door latere reizigers als Ernst L. Hoffmann).




Her teachings influenced the beat writers Jack Kerouac and Allen Ginsberg, the populariser of Eastern philosophy Alan Watts, and the esotericist Benjamin Creme. - Wikipedia


Reizen, het op zoek gaan naar ‘het’ of ‘iets’, was ook kenmerkend voor de cultuur van de ‘beatniks’, de generatie van de jaren veertig en vijftig, die in feite de voorlopers waren van de veel massalere uittocht naar het Oosten vanaf de jaren zestig.


Schrijvers als Jack Kerouac, Allen Ginsberg en Neal Cassady genieten tot op de dag van vandaag een cultstatus vanwege hun toenmalige pogingen te breken met de verstikkende burgerlijkheid die het midden van de twintigste eeuw kenmerkte. Ze gelden ook als ontdekkers van de boeddhistische dharma in die tijd, ontdekkingen die zij zouden hebben gedaan onderweg naar ‘het’.


Kerouacs romans On the Road (geschreven in 1951, verschenen in 1957) en Dharma Bums (1958) liggen nog steeds op stapels in de boekhandels van Kathmandu, Delhi en Bangkok, naast Siddharta van Hermann Hesse. Ze worden onder backpackers nog steeds gelezen om reden van die zoektocht naar ‘iets’. (Paul van der Velde)


Elk land kende in de dertiger jaren van de vorige eeuw wel een impersonator of groupie van Mme David-Neel. Zo telde Nederland ene Lilly Eversdijk-Smulders, geboren op Java en nazaat van koloniaal oud-geld.


In de vijf- en zestiger jaren maakte ze reizen naar o.a. Japan, Perzië, India en Nepal. Onderweg tekende ze portretten van de lokale bevolking, waarin ze nog op Bali was opgeleid. Lily was gefixeerd op uiterlijkheden als kapsel, kleding en opsmuk waardoor haar portretten veelal dezelfde amandelogen en volle lippen kregen.


Bij thuiskomst hield Lily Eversdijk-Smulders dia-voorstellingen en radiopraatjes over haar verre reizen. Uiteraard hadden haar toehoorders geen vermoeden dat de wijsgeer die ze in haar Shangri La had ontmoet – ene Chinya Lama die haar als dochter had aanvaard – een van de grootste charlatans van zijn tijd was, wonend in het toentertijd grootste huis rond de stupa van Bodhinath te Nepal.


Maar een serie van haar tekeningen verscheen als Unicef-kerstkaarten, waardoor zij - zeker in eigen ogen - als kunstenaar was gearriveerd. Nog steeds bestaat er een damesclubje dat de Stichting Lily overeind houdt.


Met al deze trivialiteiten probeer ik slechts de oriëntalistische mentaliteit in Holland te schetsen die door oorlog nauwelijks werd verstoord. En dan met



name onder een welgestelde bevolkingslaag die spoedig erna weer als vanouds het magisch-mystieke opzocht of bijeenkomsten organiseerde op locaties als het Gooische Singer Museum en Volkenkundige Musea.


De oude culturen van landen als India, China, Tibet of Nepal – die de politiek nu weliswaar ‘ontwikkelingslanden’ noemde – werden als vanzelf geestelijk herclaimd door (koloniaal) ’oud-geld’-kringen in steden als Den Haag, Wassenaar of Aerdenhout.


Zij begrepen die culturen immers, ze hoorden bij hùn milieu. 

Gelijk onechte kinderen, zeg maar.


Bij z’n tweede bezoek aan Nederland in 1986 werd de dalai lama in het Volkenkundig Museum van Leiden ontvangen. Er stonden toen nog geen drommen belangstellenden bij de ontvangst, maar slechts een klein bekakt grijs gezelschap.


In die tijd maakte ik een radioportret van Lily, bijna niemand kende haar meer. Toch was ze een van de eersten in Nederland die een stichting voor Tibetaanse vluchtelingen opzette – in navolging van haar heldin Alexandra David-Neel.


Natuurlijk had ze, als zovele vrouwen, de eigenzinnige ‘Belgian–French explorer, spiritualist, Buddhist, anarchist and writer’ in de vijftiger jaren een paar keer in Parijs opgezocht. Maar dat was telkens geen succes gebleken.


‘Ze moest me niet.’


Op een mistige ochtend in 1986 in het Volkenkundig Museum van Leiden staat een keurige rij te wachten op de taxi met Tenzin Gyatso.


Met enige achterdocht slaat de groep mij gade maar ik schijn tot Lily’s groepje te behoren. Zodra ze echter m’n Uher-bandrecorder en microfoontje ontdekken, buigt de ontvangstlijn zich tot een halve cirkel om mij heen: wegwezen jij!


De dalai lama is van hùn.


Mijn bedoeling is iets van de begroeting tussen Lily en Tenzin vast te leggen, een beetje couleur locale in een radioportret spreekt tot de verbeelding. Pal achter de rij dames en heren staat een haag van bamboeplanten. Ik stel me er tijdens het wachten verdekt tussen op.


Zodra de Dalai Lama arriveert en met uitgestrekte handen op Lily toeloopt, steek ik de microfoon uit de wirwar van bamboeblaadjes naar voren. Hij lacht erom en negeert me verder, maar achter hem vuren grijze grimassen helse donderkeilen op mij af.


In het Volkenkundig museum is ter ere van de komst van Tenzin Gyatso een tentoonstelling ingericht. De vooroorlogse, vrienden-van-aziatische-kunst kijk op etnografica ligt er als een muffige stoflaag overheen.


Voor een doorsnee museumbezoeker zagen de voorwerpen er wellicht nog enigszins ‘vreemd en uitheems’ uit, maar op marktjes in Lhasa of Kathmandu struikelde je er altijd al over.



De tentoonstelling is duidelijk ingericht door doctorandi die nimmer op reis gingen maar in achterhaalde literatuur een voorwerpje bestudeerden en er tien jaar later trots een dun boekje over mogen laten verschijnen in de museale wereld van etnografica. (Hield het Tropeninstituut laatst niet een grote opruiming binnen hun bibliotheek?)


Met dedain keken deze archiefmuizen neer op de zestiger jaren generatie van ‘hippies en ander langharig werkschuw tuig’ die uit verre landen terug kwamen, van alles meesleepten en te koop aanboden.


Allerhande jongelui die ter plekke zagen hoe en waar voorwerpen of sieraden werden gebruikt, beschouwd en benoemd. Maar ja, ‘met al dat amateurisme kun je natuurlijk niks’.




Met de lichtelijk geïrriteerde pas van iemand die in een warenhuis de uitgang zoekt en inziet dat hij gedwongen is een lang traject langs allerlei uitstallingen af te leggen, stapt Tenzin Gyatso door de grote zaal in het Volkenkundig Museum te Leiden.


Plots staat hij stil voor een schildering aan de muur. Het grijze gevolg dribbelt bijkans tegen hem aan. Resoluut draait hij de thanka om. Heel even schrikt iedereen op, maar ja.. het zijn wel hùn spullen en als iemand weet wat ie doet..


Dat weet Tenzin Gyatso blijkbaar ook: achterop staat een lang verhaal opgetekend. Het grijze gevolg glundert dat toch iets zijn aandacht heeft getrokken en staat tien minuten lang met hem mee te staren op een verbleekte, hanenpoterige Tibetaanse tekst.


Terug in het kleine autootje terug naar Amsterdam houdt Lily met haar hoge, licht-geaffecteerde kraakstem een soort van allerlaatste radiopraatje. Hoe bijzonder de ontmoeting met ‘zijne heiligheid’ wel niet was geweest. De Britse chauffeur luistert aandachtig, ze spreekt een beetje Nederlands.


Ik zit achterin naast een oudere Tibetaan die geen Engels verstaat. Gaandeweg komen we erachter dat we beiden wat Nepalees kennen. Lily bemerkt de vertrouwelijkheid op de achterbank en draait zich bruusk om.


‘Hij is wel een tulku hoor,’ zegt ze streng, ‘een heel voorname reïncarnatie.’


‘Ekt waer?’ vraagt de chauffeuse. Ze gaapt langer in de achteruitkijk-spiegel dan me lief is.


‘Dat zie je toch meteen aan die hel blauwe ogen! Een verlichte geest!’ leest Lily haar op hoge toon de les – ondanks dat ze zelf zeer slechtziend is.


De Tibetaan merkt dat de dames over hem praten en vraagt me licht vertwijfeld waarom.

– Ze hebben het over je ogen, zeg ik.

‘Ach, dat blauw, ja…’




Ondanks ons verbaal gestuntel begrijp ik dat zijn ogen een paar maanden eerder in een ziekenhuis te Zürich zijn onderzocht. Z’n ogen veranderden namelijk nogal plots van donkerbruin naar fel lichtblauw. De specialisten verzekerden hem echter dat het geen kwaad kon.


‘Gelukkig word ik niet blind.’

Hij vond Zwitserland wel een mooi en vredig land. Het landschap herinnerde hem aan Tibet, waar hij niet meer naar terug kan. Hij mocht er helaas niet blijven, hij beschikte niet over de juiste documenten. Jammer want Lausanne had volgens hem -  knipoog - alles van Shambala.


‘Shambala?!’ draaien de dames zich om als gestoken, ‘waar heeft hij het over?!?'


‘Jullie hebben gelijk, z’n ogen geven ‘m overal meteen weg als een bijzondere tulku uit Shambala.’


Begrijpend knikkend, kijken ze hem aan.


Niet begrijpend, glimlacht hij maar wat terug.


Zoals de titel aangeeft: hedendaags boeddhisme wereldwijd. Overduidelijk reist, ziet en doet Van der Velde zoveel in Azië dat hij over een benijdenswaardige detailkennis beschikt om informatie de nodige diepte, tekening en colour locale mee te geven. Hij roept vragen op waarbij je meteen denkt: ja, hoe zit dat eigenlijk? Gelukkig laat hij vervolgens voldoende ruimte over om het volledig oneens met hem te zijn, of slechts ten dele, of naderhand misschien toch weer wel. M'n exemplaar



kent althans de nodige potloodstrepen, uitroeptekens en vraagtekens. Vooral een uitstekend boek voor Azië-gangers die niet alle highlights afrennen maar graag een paar uur op 'n straathoek of tempeltrede blijven kijken. Wat heeft een reisboek immers nog te bieden dat niet op een smartphone staat?


Geciteerde boeken

'In het begin van de 20ste eeuw was een jonge Fransman werkzaam in verschillende Afrikaanse koloniën. Zoals zovelen in die dagen verzamelde hij ansichtkaarten, waarbij zijn voorkeur uitging naar het ‘koloniale naakt’.


Deze verzameling vormt het uitgangspunt voor een verkenning van een Europees, burgerlijk-christelijk discours over het ‘donkere’ continent en zijn als primitief, heidens, wellustig, agressief en dierlijk aangemerkte bewoners.’ (Flaptekst).





Fascinerend onderwerp. Het lijkt echter alsof de schrijver zich tussen de vele blote borstjes zekerder voelde door dure, wetenschappelijk-verantwoorde begrippen te bezigen. Ondanks de taaie taal wil ik nog 'ns terugkomen op het hoofdstuk ‘Fotograferen als ritueel’.


 Hierboven is slechts uit de inleidende hoofdstukken geciteerd – over de krankzinnige geschiedenis van de Theosophical Society-leden die naar India vertrokken en ondanks hun zeer diverse magisch-mystieke overtuigingen tòch in een apathisch, ondervoed jongetje aan een rivieroever een mondiale leermeester zagen, waarvoor we hun, ondanks al hun gekte, zeer dankbaar mogen zijn.


 



 


 


All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty

  15 feb. 2017 20:10