kashba

Zie daar wat de rede leert

Stilzwijgend Profijt deel II

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


‘Wat bij eigenlijk alle argumenten meespeelde, is de overtuiging dat Nederland en Nederlanders òf van nature ‘goed zijn’ of op z’n minst ‘het slechte’ allang achter zich hebben gelaten, en dat herdenken van de slavernij daarom overbodig of zelfs schadelijk is.’


Vervolgens geeft Markus Balkenhol in het recentelijk verschenen Het Amsterdam Onderzoek enkele van de tegenreacties (met talrijke aanhang) als voorbeeld:

2002  Geen enkele reden dus om ons schuldig te

voelen, zeker niet indien terecht de dochter de

daden van de vader niet mogen worden

aangerekend, en al helemaal geen reden

voor financiële compensatie. Pim Fortuyn, De Puinhopen van Paars 2002


2008  Er verschijnen steeds onderzoeken die ons van discriminatie beschuldigen. Maar Nederlanders hebben het helemaal niet in zich om te discrimineren. Wij zijn al eeuwenlang een gastvrij volk. Rita Verdonk, Trots Op Nederland-toespraak 2008


2015  Elsevier-journalist Syp Wynia herdacht 40 jaar Surinaamse onafhankelijkheid met: ‘Surinaamse immigranten ontdekken aan het eind van de twintigste eeuw dat als je in Nederland iets wil bereiken, de moraal een effectieve weg is.


(Waarop Gloria Wekker repliceerde: In dit narratief verschijnt Nederland niet alleen als onschuldig, maar zelfs als slachtoffer van  haar eigen goedheid.)

‘White man, listen to me!’ hief James Baldwin in

1965 aan. ‘Geschiedenis is niet alleen iets om te

lezen. En het verwijst niet alleen, of zelfs maar

hoofdzakelijk, naar het verleden. Integendeel, de

grote kracht van geschiedenis komt voort uit het

feit dat we haar in ons dragen, dat ons denken en

handelen er onbewust op vele manieren door

wordt beheerst.


Dat kan ook bijna niet anders, want het is aan geschiedenis dat we onze referentiekaders, onze identiteiten en onze aspiraties ontlenen.’

Mogelijk droegen de Amerikaanse civil rights movements – alsmede de betreffende literatuur, media èn vooral de mega Hollywood producties – ertoe bij dat men tegenwoordig de slavernij-geschiedenis vooral lijkt te associëren met de slavenhandel van Afrika naar Amerika. 

Zelfs in landen waar men zèlf slavernij kende of kent.

Met name Nederland zou beter moeten weten.

Tot decennia na de officiële afschaffing bleef

Nederland slavernij in de koloniën faciliteren. In feite nòg langer, als je schuldslaven (pandelingen), contractkoelie-systemen en andere ‘vermomde alternatieven’ erbij rekent.

Maar Nederland wilde niet echt beter weten.


Ik had in 1975 als historicus kunnen afstuderen

zonder ook maar iets van de koloniale geschiedenis

of postkoloniale migraties te weten.’ - Gert Oostindie,

Postkoloniaal Nederland, 2010.


Bij gezamenlijke geschiedenis hoort kennelijk ook consensus

omtrent gezamenlijk ontkennen of zwijgen. Die zogenaamde ‘Oost-Indische doofheid’ kun je tegenwoordig heel anders uitleggen dan toentertijd.

‘De uitdrukking dateert uit de 19e eeuw. P.J. Harrebomée vermoedde dat 'deze hebbelijkheid van niet te willen luisteren naar eene vermaning of een verzoek wel het meest op de Oost-Indiërs toepasselijk is, daar hun, door de heete luchtsgesteldheid, eene natuurlijke traagheid eigen is’. 

Waarschijnlijk moeten we echter denken aan Indische vorsten die zich bij contacten met westerse machthebbers vaak doelbewust van de domme hielden." F.A. Stoett denkt dat die vorsten dat vooral deden om uitstel te winnen bij de Nederlanders. - Onze Taal.nl

Natuurlijk wisten machthebbers in Nederland eeuwenlang van de slavernij in Indië. In het begin heette het: de VOC-bemanning maakt gebruik van lokale tradities (wat deels waar was).

Aan het eind heette het: zonder ons hebben ze werk noch inkomen (wat een leugen was). Daartussen verzon men van alles om met zichzelf in het reine te komen. 

Oftewel: ‘Zie daar wat de rede leert.’

Wat weten zij van Engeland die alleen van Engeland weten,’ jammerde de Brits-Indiase schrijver J.R. Kipling in 1899. 


Met andere woorden, wat zou ‘dat soort’ landgenoten kùnnen begrijpen van ’het wereldrijk waar de zon nooit onder gaat’? 


Zonder geschiedeniskennis bestaat er geen Engeland — laat staan een Brits imperium.


Wie niet weet waar hij vandaan komt, gaat nergens heen, ontwikkelt zich niet en loopt als het ware in een leeg landschap een balletje te slaan...

What do they know of cricket that only cricket know?’ parafraseerde de West-Indische intellectueel C.L.R. James (1901-’89) in Trinidad, daar waar de zon onder ging.

Zonder mensenkennis heb je geen teamsport, hooguit een leger.


Behalve de implicatie dat de Engelse landadel en elite niets van cricket kunnen begrijpen, hint de marxistisch georiënteerde James tevens naar de uitdrukking: it’s not cricket (iets is niet eerlijk, sportief of legitiem).

De imperialistisch ingestelde Kipling wist het echter nog megalomaner te stellen met de dichtregel:


‘Take up the white man’s burden’.


Toentertijd vertaald als ‘Neem op de last der blanken.’


In Frankrijk heette hetzelfde soort gedachtegoed

mission civilisatrice, de heilige plicht om niet-Europeanen tot beschaving te brengen.’ - Wikipedia


1901   In Nederland sprak men – later, uiteraard – van ereschuld en ethische politiek. Of zoals koningin Wilhelmina in haar troonrede meende: ‘…dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping heeft te vervullen’.

1949   Minister J.H. van Maarseveen (degene die de onderhandelingen over de Soevereiniteits-overdracht aan Indonesië leidde tijdens kabinet Drees) in het parlement: 

‘Indië was onze trots. Wij hadden Indië bestuurd op een wijze die overal bewondering wekte. Wij hadden een taak in Indonesië,’

waarbij hij het eigenlijk ‘zedelijk niet verantwoord’ vond om ‘die taak prijs te geven’. (Citaat uit ‘Het verleden tot last’, C. Fasseur, opsteller van de Excessennota in 1969).

Het is mede dankzij de (nazaten van) postkoloniale migranten in Europa – ‘wij zijn hier omdat jullie daar waren’ – dat Nederland haar koloniale geschiedenis leert te integreren - zij het vooral heel geleidelijk.


‘Waar geen omvangrijke gemeenschappen van postkoloniale migranten zijn, zal het koloniale verleden eerder worden vergeten.

Waar zulke gemeenschappen er wél zijn,

zullen hun verlangens omtrent de inhoud

van de herinnering uiteenlopen naar gelang

hun voorgaande relatie tot het koloniale

systeem.

Waar vooral kritische geluiden over het

koloniale verleden worden geagendeerd,

weerspiegelt de wijze waarop overheid en

intellectuele elites hierop reageren de

invloed van de ideologie van multiculturalisme. 

- Ger Oostindie, Postkoloniaal Nederland.


Tot voor kort sprak men nog wel van ‘Het verleden tot last’ maar inmiddels van ‘de ideologie van multiculturalisme’. Hoog tijd om een paar kwartjes in de denkmachine te laten vallen. De Tolstoy-discussie uit de tachtiger jaren leent zich er uitstekend voor.

‘Wie is de Tolstoy van de Zoeloes?’ schamperde Saul Bellow in een interview met NYT Magazine. ‘Of de Proust van de Papoea's? Ik zal ze graag lezen!’ 


Met andere woorden: de enige literatuur die er toe doet, is de westerse literatuur – het segment waarin hij naam maakte, al zullen weinig Zoeloes hem kennen.

'                                    De Joods-Amerikaanse

                                   schrijver Bellow won in 1976           

                                  de Nobelprijs voorz

literatuur voor het menselijk begrip en de subtiele

analyse van contemporaine cultuur die in zijn werk

worden gecombineerd. (..)

Hij studeerde sociologie en antropologie.' - wikipedia


Op de opgeworpen vraag: ‘Wie is de Tolstoy van de Zoeloes?’ reageerde de zwarte schrijver Ralph Wiley met: 

‘Tolstoy is de Tolstoy van de Zoeloes.’ 


Helder en wonderschoon eenvoudig.


Het omgekeerde is natuurlijk eveneens het geval: 


ook de cultuur van de Zoeloes ìs de cultuur der mensheid.

David van Reybrouck verbeeldde tijdens de lancering van zijn boek Revolusi hetzelfde met de opmerking dat in het Rijksmuseum het zijkamertje ‘Nederland overzee’ deel dient uit te maken van àlle zalen – en zeker van die de laatste drie en halve eeuw tonen





Kortom, het koloniale verleden als integraal deel van de Nederlandsche geschiedenis. Deze twee zijn niet naar believen te scheiden en in aparte kamertjes van het geheugen onder te brengen. Niet anders dan een identiteit-zoeker die niet de mensheid als voorouder wil aanvaarden, maar deze liever naar wens selecteert – door de stamboom ‘bijtijds' naar links of rechts te laten afslaan.


Wat wéét een Nederlander… die vóór alles Hollander, Indo, Turk is, òf christelijk, joods, hindoe,  òf wit, zwart, geel,  òf hetero, homo, lgbtqiap of wat dan ook is?


Het enige dat ik wil weten, is of iemand mens is,’ schreef Mark Twain, ‘dat is voor mij genoeg, veel erger kan hij niet wezen.’

Tijdens de afgelopen 3,5 eeuw gezamenlijke geschiedenis kende Nederlandsch-Indië talloze vormen van slavernij, maar het begon na 1600 voornamelijk als volgt:

Vele van de bootmannen, werklieden, soldaten en

andere ‘VOC-dienaren’ die de heenreis hadden

overleefd –

soms minder dan de helft of erger –piekerden er

niet over om nog terug te keren naar hun

armoedige bestaan in Europa als semi-horigen.


Deze doorgaans arme, werkloze of criminele sloebers kwamen uit de Hollandse provinciën maar vaker nog uit Duitsland, Frankrijk, Schotland, Denemarken, Voor-Indië (Zuid-India), en elders.

‘Zij hadden de meeste en de meest nauwe contacten

met de Aziatische bevolking, vooral door hun relaties

met de Aziatische slavinnen. Er bestond ook beleid dat

juist het concubinaat bevorderde.


De gewone mannen konden namelijk niet zonder

toestemming van VOC-superieuren in het huwelijk

reden. Dit gold zowel voor de lager geplaatste dienaren

als voor vrije kolonisten. En die toestemming kon

botweg geweigerd worden, zonder opgaaf van

redenen.


Daarnaast waren sinds 1617 huwelijken tussen (voormalige) functionarissen van de Compagnie en niet-christelijke vrouwen verboden, en mochten Europese man die met een Aziatische vrouw trouwde niet meer repatriëren.

Als hij toch met een Aziatische slavin in het huwelijk wilde treden, dan moest het aankoopbedrag ook nog eens vooraf worden betaald aan de VOC (als eigenaar van de slaven in de vestigingen) of het bedrag werd, in termijnen, afgetrokken van het salaris van de bruidegom.


Daarnaast moest de toekomstige bruid zich tot het christendom bekeren. 


Hiertoe moest ze gedwongen worden gedoopt en moest ze een nieuwe, christelijke naam aannemen, als teken van haar wedergeboorte.

 


Kortom, een dergelijk regime werkte de vrije relaties tussen Europese mannen en Aziatische vrouwen bepaald in de hand. - Reggie Baay, 2008: De njai, verzwegen, verlaten en verguisd.


[ Overigens: het njai-verhaal van Pramoedya Ananta Toer ‘

Aarde der dingen’ – deel 1 van zijn tetralogie

– is in Indonesië verfilmd en als

‘The / This Earth of Mankind’ te vinden op Netflix. ]

Nog geen eeuw later is de eerste indruk voor de VOC-dienaren volstrekt anders. Eerste indrukken zijn belangrijk. In de verhalen naar huis wordt er volop over geschreven. 


Daarin is geen censuur, want de vraag naar ‘landgenoten’ is groot — 'tropenjaren tellen  dubbel voor je pensioen!' 

Maar niet iedereen is bij aankomst even enthousiast. (Zie ook het laatste deel van Samuel van de Putte.)


Op de kademuur viel de aankomende reiziger direct een kleurige wirwar van mensen op: inlanders, veelal met ontbloot bovenlijf en schamel gekleed, die zich afbeulden om bagage en goederen te Iaden en te lossen, en wachtende en paraderende Europeanen.


Veel heren in witte pakjes. Veel dames, de meeste in toiletten die niet goed thuis te brengen zijn in 't atelier van een Europese modiste. Hoeden, voiles, parasols doen denken aan een tweederangs-badplaats en toch weer niet. Verder tal van uniformen, sommige wit met gouden knopen.

De Blanke gaat een winkel binnen, laten we zeggen, de winkel van een hindostanschen millionair. De millionair buigt zich diep voor den blanken toewan, die wellicht een gedroste matroos is of een valsche speler of een avonturier; maar hij is een blanke toewan.

Het was een wereld van ontvangsten, van recepties en van gezien worden. Van de club, de soos, bals en van niet-spontane ochtend- en avondvisites. Het was belangrijk om uitgenodigd te worden, om vooraan te staan bij recepties en plechtigheden en om connecties te hebben.


Er waren allerlei rituelen die de hiërarchie in

stand moesten houden, zoals strikte codes als

het ging om wie belangrijk genoeg was om een

hoge hoed te dragen, wie het eerst de ander

diende te groeten, hoe en met wie men gezien

kon worden et cetera: het Indische leven in

vertoon, doet denken aan een pak mislukte

fotografieën, aan een toneel van huisknechts

en keukenmeiden, die voor “meneer en

mevrouw” mogen spelen en provisiekast en

wijnkelder de hunne achten.

Bas Veth (

schrijver en zakenman

N.V. Gebroeders Veth's Handel-maatschappij,

Padang, Sumatra).


Eerst enkele foto’s om te laten zien welke verschillende en ver van elkaar levende bevolkings-groepen de kolonialen probeerden

te overheersen. Wie in Nederland de geschiedenis- en fotoboeken of etnografische

studies erop naslaat, zou haast denken dat Indonesië pas nà onafhankelijkheid (1945) islamitisch is geworden...

De automatische wapens die in 1906 op Bali werden ingezet. ‘Alle leden van de vorstenhuizen, mannen, vrouwen en kinderen, hulden zich in feestgewaad en stormden met lansen en krissen in de hand op de linies van de Knil-soldaten af. Dezen bleven vuren tot de laatste Balinees gevallen was.’


Hoe is het eigenlijk om slaven te hebben? Hoe verhoudt een slavenhouder zich na een doorgezakt avondje tot bediendes die zijn eigendom zijn? Reggie Baay is een van de weinigen die het zich afvroeg.


Tussen slavenhouders en slaven bestond een diepgeworteld wantrouwen. Ondanks een jarenlang verblijf in Azië bleef de Europeaan vol onbegrip voor de omringende Aziatische bevolking en in het bijzonder voor de hem

omringende slaven. Sterker nog, de laatsten waren volgens hem per definitie niet te vertrouwen. Wat dat betreft leefde de Europese slaven-eigenaar eigenlijk in een wereld waarin angst voor een belangrijk deel zijn leven bepaalde.


Het gevaar bevond zich immers niet alleen ‘buiten’, in de Aziatische wereld, maar ook 'binnen’, in de eigen particuliere ruimte waar zich zijn slaven bevonden. Daar immers was hij omgeven door Aziaten die hij niet alleen niet begreep, maar die ook zijn ‘gevangenen' waren en hem dus naar alle waarschijnlijkheid niet goedgezind zouden zijn.

Die angst en het gevaar golden zeer zeker ook (misschien nog wel het meest) voor situaties waarbij een lijfeigene heel dicht in de persoonlijke ruimte van de slavenhouder werd toegelaten: wanneer de Europese

slaveneigenaar in concubinaat leefde met een slavin, of wanneer hij met haar was getrouwd. — Reggie Baay, ‘Daar werd wat gruwelijks verricht’.


We zouden kunnen zeggen dat voor de

meeste njais het leven in concubinaat

eigenlijk gewoon een vorm van

levensonderhoud was, een zaak van

pragmatisme. Een situatie waarvan ze

geen verwachtingen hadden behalve

dandat die (als het beviel) zo lang

mogelijk duurde, omdat dit leven nog

altijd beter was dan het leven als

huisbediende, of, nog erger, een leven in

grote armoede, zonder betrekking.

Er leeft bij de inheemse vrouw veelal

geen verwachtingen als het ging om het

begrip liefde. Ook al werden er formeel v

anaf 1848 huwelijken gesloten tussen

Europese mannen en inheemse vrouwen,

in de inheemse wereld betwijfelde men of

echte liefde tussen mensen van zulke

verschillende rassen wel mogelijk was. Daarnaast was er natuurlijk de schande voor de familie. In ieder geval gold dit voor de inheemse aristocratie.

Het gebrek aan geestelijk contact was de steeds terugkerende klacht uit de mond van de Europeanen die met een njai leefden. 'Wij leven naast elkaar en begrijpen niets van elkander,’ verzucht de Europese man in de autobiografisch getinte roman Van oerwoud tot plantage van de Hongaarse planter en schrijver Laszlo Székely.

Om er later nog aan toe te voegen: ‘Kartinah kookt en wascht voor mij, zorgt voor het huishouden, slaapt bij me en toch staat ze mij even ver als een kokospalm van een acaciaboom.’

In het concubinaat werden kinderen geboren. ‘Voorkinderen’ werden zij veelal genoemd, omdat ze voortkwamen uit een relatie die aan het huwelijk met de Europese vrouw voorafging. — Reggie Baay, ‘De njai’.

In een brief naar huis beschrijft J. F. van Reede tot de Parkelaar, gouverneur van Noordoost-Java, de vaak grimmige en wanhopige sfeer in de vestigingen in Indië rond 1800:


‘Alles is ellendig en raakt elke dag meer in het slop. Twist en tweedracht, ja, totale vijandschappen heersen onder de heren in Batavia. Ontevredenheid, samenscholingen en protesten heersen onder de lagere rangen.


De Chinezen, waarmee de plaats propvol zit, en alle inlanders laten regelmatig merken dat zij het diepe verval en het onvermogen van de Compagnie doorzien.


De handel staat stil, het geldgebrek neemt hand over hand toe en men ziet geen ander geld rouleren dan de tot aanvulling van de contanten gemaakte kredietbrieven en het papieren geld […].


Hoe dit moet aflopen zal de tijd, die grote leermeester, ons leren. Maar ik vrees voor een fatale ontknoping van dit akelige treurtoneel.’ (Roeper & Van Gelder, In Dienst van de Compagnie).


Na een bestaan van zo’n twee eeuwen wordt de VOC eind 18de eeuw opgeheven. Wie de jaarbalansen naloopt, begrijpt dat een bedrijf dat een bijna volle eeuw verlies leed, volstrekt verrot en corrupt moet zijn. Alleen de Amfioen Sociëteit, waarin genode hoge heren de opiumwinsten onder elkaar verdeelden, maakte nog wel volop winst. (Zie deel 1: Stilzwijgend Profijt).

Japanse tekening van VOC-dienaren.


De fatale ontknoping was dat de failliete boedel eind 1799 werd overgenomen door de nieuwe Bataafse Republiek en dat het oude VOC-regime diende plaats te maken voor een liberaal koloniaal bestuur. Dit laatste kreeg overigens pas echt vorm toen Herman Willem Daendels in 1808 tot gouveneur-generaal werd benoemd. — Ger Oostindie - Postkoloniaal Nederland.

De verlieslijdende VOC-delen gingen over tot het nieuwe koninkrijk: met aan het roer de nieuwe ‘koning-koopman' Willem I, tevens vooraanstaand lid van de Amfioen sociëteit en mede-oprichter van ‘het alles in Indië opslurpende monster: de Nederlandsche Handels-Maatschappij’ (later ABN, Shell, etc). 


De ‘gigantische VOC schuldenlast’ werd nog jarenlang afbetaald door het volk – zowel daar als hier te lande.


Na het vertrek van de Fransen (de napoleontische periode) en het ingrijpen van Het Driemanschap van 1813 –– Van Hogendorp (lid van de Amfioen sociëteit), Van der Duyn van Maasdam (officier en kamerheer van de erfprins) en Van Limburg Stirum (luitenant-generaal der infanterie) –– veranderde Nederland tamelijk onverwachts in een heus koninkrijk mèt kolonies èn vele slaven in particulier en staatsbezit.


Aan de reeds decennia veranderende mentaliteit rond slavernij in Europa had het koninkrijk in wezen geen boodschap.

De Franse filosoof Montesquieu (1689-1755) achtte slavernij, menselijke onvrijheid, in strijd met de natuurwetten. Despotisme hoeft niet te worden aangevallen met woordenpraal, maar door slechts duidelijk te maken dat het de despoot zèlf is die tiranniseert.


Volgens Montesquieu zijn er vrijheden die in het leven impliciet aanwezig zijn, waarvoor geen bewijs nodig is en waarvoor geen enkel argument hoeft te worden aangedragen – zoals het recht om te leven en vrij te zijn naar lichaam en geest. - Researchgate

Gipsen gezicht afdrukken,  1910, collectie Rijksmuseum.

De Schotse liberaal-econoom Adam Smit (1723-1790) besefte dat slavenbezitters degenen zijn die de wetten maken en dat zij ‘het gezag van de meesters’ liever zouden versterken dan afschaffen.

Een beter argument leek hem (tijdens lezingen): 


hoe meer concurrentie er is voor banen, hoe lager de salarissen van de arbeiders zullen zijn.


Slavernij bleef in Noord-Engeland van kracht tot 1872. - Adamsmithworks

Zo ook in Indië. Immers, zonder slaven geen lucratieve plantages voor suiker, koffie, tabak, thee, rubber of mijnbouw.


1862   ‘Wat zou de slaaf tot arbeid kunnen prikkelen? Noch in zijn gewoonte, noch in zijn geringe behoeften, noch in zijn huidige ontwikkeling en beschaving is er sprake van een zodanige prikkel. 

En zolang die ontbreekt, moet die van buitenaf worden aangebracht. Desnoods moet hij tot arbeid worden gedwongen,

opdat hij niet de wildernis zal invluchten.

Zo geeft de wet, in overeenstemming met de natuur, aan de vader macht over zijn kind, aan de voogd macht over de minderjarige.


Hij die nog niet het punt van beschaving en ontwikkeling heeft bereikt om vrij en zelfstandig mens te zijn, zal van vrijheid misbruik maken. Zie daar wat de rede leert.’ — redevoering van liberaal parlementslid Duymaer van Twist, Nederlandse Staatscourant 1862, (het Nederlands enigszins geactualiseerd).


Toch verschijnen er sinds 1800 geregeld artikelen en pamfletten van voor- en tegenstanders van slavenhandel en slavernij, die enige invloed krijgen op de publieke opinie — onder degenen die kunnen lezen — maar hebben ‘natuurgenoten' wel voldoende ‘zielsvermogen’?

Het Teylers Godgeleerd Genootschap in Haarlem organiseerde in 1792 een prijsvraag over de kwestie ‘in welke zin kunnen de menschen gezegd worden gelyk te zijn?’


De winnaar, de Amsterdamse rechtsgeleerde prof. Hendrik C. Cras, verkondigde dat de slavenhandel en slavernij getoetst moesten worden aan ethische en godsdienstige beginselen. 


 Verschillen zoals ‘zielsvermogen, huidskleur en andere uiterlijke kenmerken gaven geen recht iemand tot slaaf te maken en te verhandelen. Ook al waren Afrikanen volgens Cras niet zo beschaafd als Europeanen, ze waren wel ‘natuurgenoten’.


Bovendien vond hij de wreedheden van het systeem niet alleen beschamend maar ook bedreigend voor de toekomst want - vraagt hij retorisch - ‘moeten dusdanige mishandelingen niet enen eeuwigen haat tussen Blanken en Zwarten ontsteken?’ — Het Amsterdam Zwartboek, Alex van Stipriaan.

Het probleem van de veranderende moraal over slavernij werd (en wordt nog steeds) ‘opgelost’ door het een andere benaming te geven –– en het systeem indirecter of anoniemer te maken met nagenoeg geen persoonlijke aansprakelijkheid.

In tegenstelling tot Daendels is luitenant Johannes van den Bosch (1780-1844) minder bekend. Toch bedacht en introduceerde hij het cultuurstelsel in Indië dat zoveel winst maakte – èn hongersnood veroorzaakte – dat hij z’n leven lang dikke vriendjes mocht zijn met Willem I, minister van koloniën worden en de koninklijke kastanjes uit het vuur mocht halen. Hij werd tot generaal benoemd, in de adelstand verheven en overladen met allerhande lintjes en ordes.


In de periode van 1830, het jaar van de invoering van het cultuurstelsel, tot 1850 vloeide gemiddeld eenzesde deel van ‘het batig slot’ in de Nederlandse schatkist. Wat er met het overige deel is gebeurd, blijft voor een groot deel gissen.. – Reggie Baay, ‘Daar werd wat gruwelijks verricht’.


1902   Zo kon het gebeuren dat de afdeling Medan van de Indische Bond op zaterdag 29 maart 1902 een vergadering aan dit onderwerp (slavernij) wijdde. In dit gezelschap verdedigde C. de Coningh de stelling dat het contractkoelie-systeem moreel niet te rechtvaardigen was:

‘Dat de koelies in onze Delische samenleving in de praktijk als slaven beschouwd worden, daarvan zijn voorbeelden te over. Dat zij het ook in werkelijkheid zijn en ook van regeringswege als zodanig geschouwd worden, blijkt uit de koelie-ordonnantie en uit het model werkcontracten, beide vastgesteld door de

gouverneur-generaal.’ Dergelijke regelingen zouden, aldus De Coningh, in het Nederlands Burgerlijk Wetboek ondenkbaar zijn. [….]

Ook bij het aflopen van het contract bedienden de werkgevers zich van bedenkelijke praktijken. Ze gaven gelegenheid tot dobbelen en prostitutie, waardoor de koelies schulden maakten en een nieuw contract moest afsluiten. - Piet Hagen, ‘Koloniale oorlogen in Indonesië. Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing.’


'Koning-koopman' Willem I was behalve initiatiefnemer van de Nederlandse Handel-maatschappij – probeer dan maar eens als ;genodigde notabele’ om nìet deel te nemen aan een investeringsverzoek –  een van de weinigen of zelfs de enige die uiteindelijk z’n inleg met enige winst terug wist te halen.


Het financiële beleid van de koning ging echter verder dan het prikkelen van de goklust van beleggers. 

 Het werd gecomplementeerd met een administratie die welwillend als creatief boekhouden kon worden aangemerkt, maar die vanuit kritisch standpunt uitsluitend de naam bedrog verdiende. - J. Koch, biogratie Willem I


Bij zijn abdicatie (1840) liet ‘de koning-koopman’ een formidabele puinhoop na. De hem omringende adel en elite hield zich echter Oost-Indisch doof, soms omschreven als ‘de discretie van de leidende klasse, oftewel wegkijken voor zaken die ongemakkelijk zijn’.



In Het Amsterdam Onderzoek brengt Reggie Baay op basis van parlementaire redevoeringen, Staatsblad en politieke verhandelingen de politieke strijd terug tot twee principale figuren: de pro-afschaffing van slavernij W.R. Baron van Hoëvell en zijn tegenstander Jan Jacob Rochussen.


Van Hövell is een ex-predikant met roemruchte voorvaderen (Van der Capelle) en nog bedenkelijkere schoonfamilie (Van Tuyll van Serooskerken). 



Rochussen is ’de representant van de Amsterdamse handelswereld, die zowel onder Willem I, II en III als minister aanbleef.’ - Wikipedia.


Rochussen nam het verzoekschrift tot afschaffing van de slavernij in Indië van Van Hoëvell ogenschijnlijk welwillend in ontvangst, maar wel onder de voorwaarde dat er geen ruchtbaarheid aan het verzoek zou worden gegeven en dat vooral de bijgevoegde schriftelijke toelichting (die uitvoerig feitenmateriaal over de slavernij in Indië bevatte) uit de openbaarheid zou worden gehouden. Maar vervolgens gebeurde er helemaal niets…

Ook niet nadat Van Hoëvell met klem bij Rochussen op actie aandrong. Ruim een jaar na het indienen van het verzoekschrift besloot hij dan ook zijn toelichting in boekvorm uit te geven onder de titel De Emancipatie der Slaven in Nederlandsch-Indië.


In tegenstelling tot landen als Engeland en

Frankrijk werd er in Nederland lange tijd geen wezenlijk debat gevoerd over de slavernij en de afschaffing ervan. Pas na ongeveer 1840 kwam er uit liberale en protestants-christelijke hoek een beweging op gang die de afschaffing van de slavernij stevig op de politieke agenda zette.


Voor alle duidelijkheid: in de discussie over (de afschaffing van) de slavernij die hier ontstond speelde de slavernij in de Oost overigens niet of nauwelijks een rol. Hoewel er gesproken werd van ‘de slavernij in onze koloniën’ richtte de discussie zich op de trans-Atlantische slavenhandel en de slavernij in de koloniën in de West. – Het Amsterdam Onderzoek, Reggie Baay, De stille afschaffing van de slavernij in Nederlands-Indië.


Indië was echter veel uitgestrekter dan de koloniën in het westen (Suriname, Antillen) tezamen. Er lagen zoveel meer kansen voor jonge ambtenaren, militairen, ondernemers en avonturiers uit de bekrompen, calvinistische renteniers maatschappij.


De nieuwe, soms haast onbegrensde mogelijkheden, de hogere traktementen dan in het moederland, het principe dat (met het oog op de pensioenrechten) tropenjaren dubbel telden, alles zorgde ervoor dat er nu voor velen een sterke aantrekkingskracht uitging van een carrière in de Oost.


De particuliere bedrijven en handel groeiden explosief en door de snelgroeiende Europese samenleving namen ook de overheidsdiensten als het Binnenlands Bestuur, het onderwijs, medische zorg en nutsbedrijven razendsnel in omvang toe.


Tussen 1895 en 1930 verzevenvoudigd het aantal ambtenaren.

Er werden spoor- en trambanen aangelegd, er kwam gasverlichting in de grote steden, de Indische pers ontwikkelde zich én er ontstond een heus Europees cultureel leven in de kolonie, met [meer] drukkerijen en boekhandels, meer florerende sociëteiten, muziek- en



toneelgezelschappen en schouwburgen.


Het is de tijd die later bekend zal worden onder de naam Tempo doeloe (vroegere tijd), de periode van 1870 tot circa 1920, die achteraf het hoogtepunt van het koloniale leven in Nederlands-Indië zou blijken te zijn. — Reggie Baay, De njai.



 

Het Oranjehuis, Van Oldenbarnevelt, Hoogezand-Sappermeer… in Indië moest de lokale bevolking van alles over Nederland en haar geschiedenis leren, maar omgekeerd weinig tot niets.

1934    ‘Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken dan geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen.’ - Anton de Kom: Wij slaven van Suriname.

1998   

De slavernij-herdenking werd een landelijke discussie toen de Afro-Europese vrouwenbeweging Sophiedela een petitie indiende waarin zij een gedenkteken eiste:


Let wel, in toenemende mate vindt er ook identificatie plaats met politieke bewegingen in de Verenigde Staten van Amerika en Engeland waar

jaarlijks Afrikaanse Surinamers naar toe trekken om met anderen de geschiedenis van Afrikanen in de onderhavige landen te herdenken.


Ook vinden de laatste jaren vele reizen plaats richting West Afrikaanse gebieden om daar aan voorouderverering te doen, een manier om te reinigen. En dat is goed. Wij weten dat er in Nederland in dit verband nog op specifieke bedachtzame en nuchtere wijze tegen de geschiedenis en actualiteit wordt aangekeken.’


Om het heel nuchter te stellen: wij zijn hier

omdat jullie daar waren.


De stichting Sophiedela verlangt ‘een herziening

van standpunten’ zoals punt 26: dat de periode

1650 tot 1863 niet in de ‘doofpot’ moet worden

gestopt maar als wezenlijk onderdeel van de Surinaamse en Nederlandse geschiedenis moet worden gezien’.

Verder verzoekt Sophiedela het Nederlandse kabinet om excuses en ‘het herschrijven van de Nederlandse geschiedenis vanuit een ander etnisch cultureel perspectief voorzover het betreft de leemten over de slavernij’ alsmede om ‘ruimte te reserveren voor het oprichten van een ‘gedenkteken’ op z’n minst te doen honoreren’.

2020   Gezien de recente vloed aan boeken over slavenhandel en slavernij lijkt Nederland enigszins te ontwaken uit ‘de diepe slaap van de gevestigde mening’.


Zoals te lezen valt, heb ik veelvuldig Reggie Baay geciteerd — een van de weinige schrijvers die dankzij details en gezichtspunten het onderwerp tévens invoelbaar weet te beschrijven.

Enkele publicaties verwijzen naar de desastreuze, geldbeluste bemoeienissen van het Oranjehuis met de koloniën. Geen ervan, zover ik las, stelt echter met zoveel woorden, dat met name de koningen Willem I, II en III afschaffing van slavernij zo lang mogelijk tegenwerkten.



Mogelijk is deze link nog een welkome aanvulling:

https://www.theguardian.com/world/2020/dec/12/hes-the-mp-with-the-downton-abbey-lifestyle-but-the-shadow-of-slavery-hangs-over-the-gilded-life-of-richard-drax

‘Hij is het parlementslid met de Downton Abbey levensstijl. Maar de schaduw van de slavernij hangt over het vergulde leven van Richard Drax…’


Stilzwijgend profijt deel I

Blog inhoud

Home

 



27 dec. 2020 14:48








All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty