Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
Tijdens de livestream presentatie vanuit de Stadsschouwburg van het boek Revolusi, waaraan de Belgische schrijver David van Reybrouck zo’n vijf jaar van zijn leven wijdde, zei hij te willen bereiken dat de drie, vier eeuwen Nederlandsch-Indische geschiedenis niet langer in het Rijksmuseum verdwijnen naar het zaaltje ‘Nederland Overzee’ maar een geïntegreerd deel zullen vormen van het museum.
Mooi verbeeld.
Toch suggereert Revolusi dat het om Nasional Indonesia gaat, terwijl het feitelijk tot de uiteindelijke overdracht in 27 december 1949 een revolutie binnen het Koninkrijk der Nederlanden betreft.
De eerste 150 bladzijden vatten alles dat je her en der over de Nederlandsch-Indische geschiedenis las, bondig samen – èn zoveel meer. (Nooit bij stilgestaan, bijvoorbeeld, dat de Aceh-oorlog mede ontstond door de aanleg van het Suez-kanaal.) De overige 400 gaan vrnl. over de Bersiap resp. de onafhankelijkheidsoorlog.
Naar mijn smaak is Revolusi soms wat te vertellerig of zelfs theatraal, maar anderen vinden dit wellicht een leesbaardere vorm dan een opsomming van feiten. Aankleding beklijft, zeker.
En zelden las ik de VOC zo bondig samengevat:
Het leek aantrekkelijk, zo’n handels-onderneming als de VOC uitrusten met politieke en militaire middelen om lucratieve monopolies af te dwingen, maar in de praktijk werd het onhoudbaar:
als elk schip kanonnen en soldaten aan boord moet hebben, als elk depot ook een fort moet zijn, als elke haven bevochten dient te worden, als moeizaam verkregen monopolies ineens waardeloos blijven, als steeds meer handelswaar zelf gekweekt moet worden, als de ene helft van het personeel meteen geveld wordt en de andere helft de boel belazert, dan wordt het een prijzige zaak, zo’n ‘loflijcke’ handelscompagnie.
Als ik het goed verstond, verschijnt er begin volgend jaar een drie-delige tv-documentaire over de reizen die Van Reybrouck voor zijn onderzoek ondernam naar diverse uithoeken van Indonesië, naar Nepal (ivm. voormalige Gurkha-soldaten in het Brits-Indiase leger) en elders. Revolusi wordt ongetwijfeld de bestseller onder de vele boeken die recentelijk over slavernij en het koloniale verleden verschenen. En toch...
Om een goed beeld van de met Indonesië gedeelde geschiedenis te krijgen, verwijs ik ‘toch’ liever naar o.a. de schrijver Reggie Baay (De Njai), de socioloog en historicus Hans Derks (Verslaafd aan opium, de VOC en het Huis van Oranje als drugdealers) of naar lifelong researcher Ewald Vanvugt (Roofstaat, wat iedere Nederlander moet weten).
Al was het alleen al omdat deze diepgaande studies ook in de vloed aan nieuwe, wetenschappelijke boeken ontbreken, zo niet zorgvuldig gemeden lijken te worden. Misschien brengt het recente ‘Oranje Zwartboek, de ontluisterende geschiedenis van onze koninklijke familie’ door NIOD-onderzoeker Gerard Aalders daar nog enige verandering in.
‘Het is tijd om de identiteit van onze stad opnieuw te kunnen definiëren zonder de ballast van het verleden, maar wél met de kennis ervan én de verzoening in de toekomst,’ vond de Amsterdamse gemeenteraad dd 25 juni 2019.
‘Rotterdam zat tot over zijn oren in de slavernij, is de conclusie van een groot onderzoek naar het koloniale en slavernijverleden van de stad dat in opdracht van de gemeente is verricht.’ — Stichting Gedeeld verleden, gezamenlijke toekomst, Rotterdam.
Beide steden lieten vorig jaar ‘een wetenschappelijk onderzoek’ instellen. ‘Met behulp van tientallen experts uit binnen- en buitenland’ verschenen er recentelijk twee kloeke verzamelingen met ‘ruim veertig essays’.
‘Het Nederlandse slavernijverleden,’ stelde Glenn Willemsen (eerste directeur van het Nat. Inst. Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee), ‘bleef tot aan het eind van de twintigste eeuw een non-issue in zowel het publieke domein als in het collectieve geheugen van de Nederlandse samenleving’.
‘De plaats die slavernij intussen heeft in de publieke herdenkings- en herinneringscultuur, museale tentoonstellingspraktijken en publieke debatten, films en documentaires is onvergelijkbaar met die van tien jaar geleden.’ - Het Amsterdam Onderzoek.
Met als resultaat een hausse aan boeken over slavernijhandel en kolonialisme
‘Het zou moeilijk zijn een symbolischer moment te vinden voor de stad Amsterdam om de omgang met dit wereldwijde slavernij-verleden opnieuw te bezien dan de aanloop van 2021. Dat jaar is het zowel vierhonderd jaar geleden dat de VOC op de Banda-eilanden de eerste volledig op slavernij gebaseerde kolonie onder Nederlands bestuur inrichtte, als vierhonderd jaar sinds de oprichting van
de WIC die al snel daarna de leiding nam over de Nederlandse slavenhandel in het Atlantisch gebied. Amsterdam was in beide ondernemingen zowel medegangmaker als belangrijke begunstigde.’ – De Slavernij in Oost en West, Het Amsterdam Onderzoek (HAO).
Medegangmaker, begunstigde... de poging om geschiedenis minder zwart-wit te stellen leidt soms tot onzinnige eufemismen –– dader en heler? Opmerkelijk is ook dat HAO de Banda-eilanden als soort van ijkpunt van
wereldwijde slavernijverleden lanceert. Hun onderzoek gaat evenals de meeste van de nieuw-uitgebrachte boeken voornamelijk over de Atlantische slavenhandel (vrnl. van Afrika naar Amerika) en de afschaffing daarvan; nìet over het bezitten van slaven.
De gangbare uitleg van de omslag tot ‘abolitie’ luidt volgens de meeste huidige historici: Britse dominees voeren mee op schepen, predikten bij thuiskomst over de geobserveerde onmenselijkheden, de christelijke toehoorders vonden elkaar in deze good cause voor meer aflaat, slavenhandel werd officieel verboden en een aantal Britse schepen lagen zelfs enkele jaren als politie voor de kust van Afrika om ook andere landen ervan te weerhouden (op wiens kosten werd mij tot nog toe niet duidelijk).
‘Ook de discussie over de oorzaken van de afschaffing van de slavenhandel lijken geen einde te nemen,’ schrijft emeritus hoogleraar Europese expansie en migratie Piet Emmer in zijn meest recente boek: Geschiedenis van de Nederlandse Slavenhandel. ‘Het idee dat daaraan geen economische, maar godsdienstige en ideële motieven aan ten grondslag lagen, bevalt niet iedere onderzoeker.’
Geschiedenis kun je alleen in z’n tijd bezien, zeker, maar dat gaat ook op voor de geschied-schrijver. Nogal wat mensen struikelen over Emmer's toon en woordkeuze, met name in interviews op internet: geringschattend, bagatelliserend of arrogant.
Maar Emmer is simpelweg het type 20ste eeuwse wetenschapper: je kennis niet ter discussie stellen maar quasi achteloos uit de mouw schudden want vanzelfsprekend en juist. Elke vorm van inleven is des amateurs.
[ Zie onderaan toegevoegd: opmerkelijk interview, Marcus Rediker en Juan Delgado, 9 nov 2021. ]
Het 'door christelijk toedoen afgeschaft’ komt inderdaad over als een Europese zelffelicitatie. Zijn er in plaats van al die emeriti-professoren op YouTube tegenwoordig niet een paar emeriti-ceo’ers om de ‘zakelijke overwegingen’ van koloniaal Europa te analyseren?
Hoe zou het komen dat het uitbannen van de slavernij - ondanks christelijk misprijzen - dan toch zo langdurig verzet en bloederige strijd opleverde? Kon er pas afschaffing plaatsvinden nadat er alternatieve winstsystemen waren gevonden en ontwikkeld?
‘Dat de strijd ten slotte met succes werd bekroond had weinig te maken met het abolitionisme als zodanig. Het was een combinatie van twee andere factoren.
Ten eerste werden de Zuidoost-Aziatische staten stabieler, waardoor ze de arbeidskracht van hun onderdanen beter konden controleren.
Ten tweede ontstond er een plattelandsproletariaat dat zijn diensten verkocht in ruil voor loon.
Loonarbeid werd zo een goedkoop en efficiënt systeem voor het exploiteren van de arbeidskracht van het volk dat de slavernij wegconcurreerde.’
– De geschiedenis van de Slavernij, door de Zweedse historicus Dick Harrison (2019, jammer dat de vertaling van de 704 blz. van dit uitstekende boek zulk krom Nederlands opleverde).
Het antwoord bevindt zich wellicht in de Zuidoost-Aziatische geschiedenis, maar verkenning van de Nederlandsch-Indische slavernij ligt kennelijk aldoor nog te gevoelig.
‘Sir Stamford Raffles en de Britten, die Java tijdens de napoleontische oorlogen hadden bezet, verboden de slavenhandel in 1813. De Nederlanders, die hun kolonie terugkregen toen het vrede werd in Europa, handhaafden het verbod in 1818.
Daarmee is niet gezegd dat de handel ophield. Scheepsladingen slaven van de eilanden Flores, Soemba, Sumatra, Bali en Nias bleven naar Lombok, Birma, Singapore en de steden van het schiereiland Malakka vervoerd worden.
Voor Nederlandse Imperialisten was het verbod een geweldig excuus om de eilanden die mensen exporteerden binnen te vallen. Het was de plicht van de Nederlanders om de last van de witte op zich te nemen en ter plekke de slavernij uit te roeien.
Dat zei men tenminste.
De retoriek was bedoeld voor de moralisten thuis in Den Haag. In feite hadden het 19de-eeuwse Nederlandse koloniale leven een even ruim geweten als hun voorouders in de 17de en 18de eeuw, maar ze waren slimmer
Nog meer dan voorheen hebben ze zich aangepast aan de traditionele Zuidoost-Aziatische methoden om mensen te dwingen te werken zonder hen in regelrechte onvrijheid te brengen.
Tussen 1830 en 1860 maakten Nederlandse plantage-eigenaren als nooit tevoren gebruik van de gebruikelijke dwangarbeid van de vrije boer. De arme Javanen werden gedwongen om exportgewassen te produceren voor gemiddeld twee-vijfde van hun werkuren, een systeem dat officieel ‘cultuurstelsel’ werd genoemd.
Geen enkele vorm van slavernij in het negentiende-eeuwse Zuidoost-Azië kwam ook maar in de buurt van deze systematische uitbuiting van inheemse arbeidskracht. '
‘Voor de heren in Den Haag leek de slavernij lang een specifiek West-Indisch probleem, niet Oost-Indisch. In 1863 werden ongeveer 43.000 slaven bevrijd in Suriname en op de Antillen, maar geen in Nederland-Indië.’ - Dick Harrison.
Even verder terug in de geschiedenis. Europa bezat of produceerde na de middeleeuwen nagenoeg niets dat Azië bekoorde. Met name het Chinese Rijk had of maakte alles zelf - en doorgaans beter. Het enige dat hen werkelijk ontbrak was een geschikt betaalmiddel.
Het innen van belasting in natura was onhoudbaar geworden. De circa 300 miljoen inwoners hadden echter geen vertrouwen in het bankpapier dat het keizerlijk regiem introduceerde.
Rekeningen vereffende het volk onderling liever in goud, zilver of koper. Goud was gauw teveel, bronzen munten gauw te zwaar, dus kwam zilver veelal het best van pas.
Aanvankelijk voorzagen omringende landen als Japan en India in de aanvoer, maar door een opbloeiende binnen-landse economie bleef de vraag in China aldoor groeien. Bijgevolg lag de waarde van het edelmetaal in Azië hoger dan in de rest van de wereld.
Veel zilver, inclusief omgesmolten sierwerken en tafelzilver, verdween uit Europese landen op de compagnieboten om te kunnen inkopen. Uiteindelijk haalde Spanje het meeste edelmetaal met halfjaarlijkse zilvervloten uit Zuid-Amerikaanse mijnen naar Manilla. (Zie de zilverroute)
‘Slaaf'
Slaven of slaaf gemaakten – het heeft weinig zin een nieuw begrip te verzinnen als het oude woord niet wordt verstaan. Of zoals Cynthia Mcleod het ergens op internet verwoordt: ‘Het woord slaaf impliceert tot slaaf gemaakt. Als die lui in de VS dat anders zien, dan moet zij dat maar weten.’
Als verzamelwoord sluit ‘slaaf’ bovendien vele categorieën niet uit: slaaf-geborenen, schuldslaven, gedwongen contract- of migratiearbeiders, kinderarbeid – alsmede 'verslaafd gemaakten'.
De overige Europese compagnieën konden hier niet tegenop. Om toch te kunnen inkopen, dreven ze handel tussen de kusten van India, Indonesië en China. Bijvoorbeeld met katoen, edelhout of erts.
Een VOC-schip keerde nog hooguit eens in de vijf jaar terug naar Amsterdam – al liggen daar meer redenen aan ten grondslag. Zo zag pakweg 50 % van de geronselde bemanning die de heenreis had overleefd, nog weinig reden om het ‘tropisch paradijs’ weer in te ruilen voor het ‘calvinistische kikkerlandje’.
In de loop van de 17de eeuw ontdekten zowel de Engelse als de Hollandse compagnieën hoe veel makkelijker en profijtelijker het vervoer van opium kon zijn.
Vooral als je ergens een monopolie wist op te bouwen – door alle anderen als smokkelaars te berechten – en met militair geweld de afzetmarkt kon vergroten: meer mensen verslaafd maken.
De regio boven Calcutta – Bengalen – teelde de hoogste kwaliteit.
Men verbouwde er opium als middel tegen pijn.
De bijeffecten waren uiteraard bekend. Daarom stond opium – evenals marihuana trouwens – in Azië bekend als ‘medicijn voor oudjes’.
Zoals te bespeuren bij deze oude Maharaj in 19de eeuws Brits-India.
Nog steeds stammen de meeste pijn-stillende medicijnen af van opiaten en nog steeds kan men er verslaafd aan raken:
De VS consumeren met 5% van de wereldbevolking zo'n 80% van de jaarlijkse wereld-productie aan opioïden. Het land kent 2,5 miljoen verslaafden aan dergelijke middelen (cijfers 2017).
De oorzaak van de massale verslaving en sterfte wordt vaak gelegd bij het overdreven voorschrijven van opioïden sinds de jaren 90, toen farmaceutische bedrijven herformuleringen van dergelijke verslavende pijnstillers op de markt brachten en deze bij patiënten en artsen aanprezen als oplossing voor chronische pijnen.
Dergelijke middelen zijn goedkoper dan andere therapieën en leveren de farmaceuten hoge winstmarges op. - Wikipedia
We moeten voort.
Mettertijd veranderden de Europese Oostindische compagnieën in militaire handelsorganisaties.
Mede dankzij oorlogen in Europa – en de Hollandse fixatie op het behouden van monopolies (‘toch?’) – legde de VOC het af tegen de Britse East India Company (EIC).
De intra-Aziatische handel, die in het begin zeer winstgevend voor de VOC was geweest, bracht al vanaf het einde van de zeventiende eeuw geen winst meer op. - wikipedia
Het enige, werkelijk winstgevende monopolie dat overeind bleef, was opium. De Britten kregen met de kolonisatie van Bengalen de productie in handen.
Ze richtten zich dermate openlijk en agressief op het verslaafd maken van China dat er twee opiumoorlogen uit voortkwamen. De afzetmarkt in Indonesië lieten ze over aan de Hollanders.
In deze jaren heeft Engeland de slavernij afgeschaft, Nederland niet. Alsof dit gecompenseerd moest worden heeft Engeland een heel brutaal en omvangrijk opiumoffensief ingevoerd om de Chinezen met geweld tot opiumverslaafden te maken.
Frankrijk, USA en anderen hebben hun steentje daaraan bijgedragen. Nederland heeft hetzelfde gedaan als de Engelsen, maar zich voornamelijk op de Indische archipel geconcentreerd. - Hans Derks
Noodgedwongen overigens, want Nederland was op zee allang geen machtsfactor meer. Als de Bataafse Republiek na de Franse bezetting overgaat in het Koninkrijk der Nederlanden (1815) heet Indonesië ineens officieel ‘onze kolonie’.
‘Javaanse regenten en bestuurders kamen plots direct onder een koning in het verre Holland te staan, die ook hun ontslag en benoeming ging regelen. Daarmee werden zij ambtenaren van Oranje. De bevolking werd ook veel directer dan tijdens de VOC gebonden aan de in Europa te verhandelen land- en mijnbouwproducten’ (zoals koffie, katoen, tin of olie).
‘Opium verzekert niet alleen een ‘batig slot’ voor de staatsbegroting, het bevordert ook de rust in het opstandige Java en de buitengewesten.’
‘Tot het jaar van publicatie waren de netto opiuminkomsten voor de koloniale autoriteit altijd de derde bron van inkomsten na de landrente en de koffie.’ - Hans Derks
Ewald Vanvugt schrijft in Roofstaat dat de eind 19de eeuwse Dienst der Opiumregie een dermate succes was op Madoera, dat in 1904 besloten werd om in Keramat (Weltevreden) een omvangrijke gouvernement-opiumfabriek te bouwen, voorzien van spoorlijn naar de haven om de tonnen heulsap aan te voeren.
Het van staatswege geproduceerde en verpakte rookopium bracht een van de grootste en best ingericht industrieën naar Batavia. Hier werkten onder een staf van tientallen Europeanen ruim duizend inheemse dagloners. In veel boeken over de industriële nijverheid in Oost-Indië stond naast de
foto’s van de elektriciteitscentrale en de suikerfabriek ook een foto van de opiumfabriek.
De machines waarmee tubes met gebruiksklare opium werden gevuld, waren aangepaste machines uit de Nederlandse verfindustrie.
Aan het begin van de 20ste eeuw voerde de Nederlandsch-Indische overheid jaarlijks ruim honderd ton ruwe opium uit Bengalen aan die in de staatsfabriek werd verwerkt tot ruim zeventig ron rookopium.
Het wettig verbruik nam in 1914 met een sprong toe.
Door de eeuwen heen had de overheid in de gedaante van de VOC, de Amfioensociëteit, de Nederlandsche Handel-Maatschappij of een ander lichaam in Azië uitsluitend gehandeld in ruwe opium. Met de komst van de Dienst der Opiumregie staan de cijfers van de wettige opiumafzet voortaan voor de
zorgvuldig gezuiverde, gekookte en gebruiksklare tjandoe of rookopium. In 1914 produceerde en verkocht de overheid ruim honderd ton tjandoe.
Net als in de VOC-tijd kon het monopolie alleen succesvol zijn als er niet werd gesmokkeld. De handhaving van het monopolie werd beschouwd als een onderdeel van de bestuurstaak en niet als een afzonderlijke tak van dienst.
Het centrale gezag beheerde nog altijd zelf de opiumhandel. De bestrijding van de opiumsmokkel ging samen met de afbakening van de buitengrenzen, de grensgeschillen met inheemse rijken leidden tot oorlogen en uitbreiding van het Nederlandsch-Indisch geb
Met andere woorden: het drugsmonopolie werd beschermd met het staatsleger en belasting-geld. Elders las ik dat de ‘narco-militaire dealers’ de hoge kwaliteit uit Bengalen eerst nog versneden met goedkopere opium uit Turkije.
De VOC ging over in de Nederlandsche Handelsmaatschappy (1860) met Koning Willem I als grootaandeelhouder.
In het voorwoord bij Ewald Vanvugt’s boek Wettig Opium merkt prof.dr. W.F. Wertheim op dat je de indruk krijgt dat er sinds begin 1900 ‘
een stilzwijgend taboe rust op de behandeling van het Nederlands-Indische opiumgelei klopt voorgaand woord? als een nog steeds uit het koloniaal verleden overgeverfd pijnlijk vraagstuk’.
Gerard Aalders over koning Willem I in Oranje Zwartboek: Hoe de winst werd gemaakt, deed er niet toe. Het lot van de Indische bevolking interesseerde hem niet. Het Cultuurstelsel, ingevoerd in 1830, was weliswaar zeer profijtelijk voor het ‘moederland’ maar voor de lokale bevolking was het niets minder dan een ramp.
Het stelsel dwong de inheemse bevolking twintig procent van haar vruchtbaarste grond te gebruiken voor het verbouwen van koffie, thee, suiker, rubber, indigo en andere producten die allemaal bestemd waren voor de Europese markt.
De levering gebeurde in natura. Als vergoeding kregen de boeren een ‘plantloon’. Wie niet in staat
was de gewenste producten te leveren, moest maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement werken. De NHM (‘een staatsbedrijf’), waarin de koning zelf grootaandeel-houder was, vervoerde en verkocht de producten in Europa voor rekening van de Nederlandse regering.
Volgens het kantoor van de NHM in Batavia was het opiumgebruik ‘verwoestend voor de zedelijkheid, werkzaamheid en vermenigvuldiging van de bevolking’. Maar opium was ook prima voor de winst en daar ging het tenslotte om.
De geldbeluste Willem I handelde bewust in opium om arbeiders koest te houden.
De behandeling van de Javanen, toch ook onderdanen van koning Willem, was allesbehalve menslievend. Willem speelde in de Oost zeker niet de rol van de Vader des Vaderlands.
De vele doden die het bewind van de Oranjes in de Indische archipel (1816-1949) op zin geweten heeft, zie je zelden in boeken en biografieën over hun respectievelijke levens vermeld.
Ook over opium is in de literatuur weinig of niets terug te vinden. Evenmin als over de gruwelijke oorlogen die er werden uitgevochten.
Toch was Willem I persoonlijk verantwoordelijk voor de bloedige Java-oorlog (1825-1830), die aan circa 200.000 Indonesiërs het leven heeft gekost. Aan de Nederlandse kant vielen in deze koloniale oorlog ook nog eens 15.000 man.
Als voorbeeld van ‘de Oranjes als drugsdealers’ werkt Hans Derks uit hoe bestaande tinmijn-contracten op het eiland Bangka-Billiton (tussen Sumatra en Kalimantan) pardoes worden geschrapt ter faveure van Willem’s kleinkind, prins Hendrik (1820-1879) die voorzien van Oranje-kapitaal zich samen zijn adelijke vriendjes Tuyll van Serooskerken en John Franciscus Loudon in zaken wil steken.
Opstand tegen de werkomstandigheden wilden ze voorkomen door niet de lokale bevolking in de mijnen tewerk te stellen maar Chinese arbeiders te importeren met een contract voor vijf jaar. Feitelijk was hun vervoer naar Bangka een hoge kostenpost, maar dat viel wel weer mee als de terugreis verviel.
De ergste ziekten waren, volgens Loudon’s dagboek, de ‘niets beduidende beenwondjes die de arbeiders opliepen tijdens het openkappen in de mijnen’. Wondjes die mettertijd overgingen in afzichtelijke wonden met koudvuur of nat gangreen waarna een tijdige amputatie de enige kans op overleven nog zou kunnen zijn.
In hun Billiton Maatschappij-administratie wordt de kolom van de dividenduitkering direct geflankeerd door de kolom van de jaarlijks overleden Chinezen: ‘Sterfte Percentage Mijnwerkers’.
Opdat de contractarbeiders het zware werk volhielden, importeerden het drietal opium dat ze verhandelden aan enkele Chinese dealers om in de omringende theehuizen door te verkopen.
Doorgaans zat de contractarbeider weldra op twee pijpjes per dag –– een half dagloon.
De Chinezen die op Billiton werken,’ schreef de Franse medicus Georges Thilbout in 1912, ‘worden in feite behandeld als slaven gedurende de vier of vijf jaar van hun contract.
Als zij toegeven aan de verleiding die uitgaat van de kleine huizen langs de randen van hun werkplekken, waar zij opium kunnen vinden, kunnen zij hun hoop op vrijheid de rest van hun leven niet loslaten.’
Voorwaarts weer. Uiteindelijk nam Shell in 1970 de Billiton Maatschappij over.
Na uitbreiding in Nieuw-Guinea, Sulawesi, Rhodesië, Peru, Brazilië, Colombia, Australië en elders is de voormalige mijnbouwmaatschappij thans een top global multinational onder de naam BHP Billiton.
Inmiddels gaat het grote bedrijfsleven officieel niet langer om individuen.
Net als in het prille begin van de roemruchte Hollandse vinding van Het Aandeel gaat het in essentie nog steeds over Naamloze Vennootschappen.
De beste vertaling van een NV is wellicht: Niemand Verantwoordelijk.
‘Het grootste probleem is dat de onderzoekers zich hebben blindgestaard op het verband tussen slavernij en economie. Omdat slaven een arbeidskracht vormen, is men ervan uitgegaan dat relaties op de arbeidsmarkt van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van onvrijheid.
De onderzoekers hebben de slavernij teruggebracht tot wiskundige berekeningen over vraag en aanbod, winstmarges, winstgevendheid en efficiëntie.
Maar de slavernij is oneindig veel meer dan economie.
Slavernij gaat over vermeende superioriteit en minachting. Slavernij gaat over status. Slavernij gaat over sex, luxe en gemak. Slavernij gaat over traditie. Slavernij gaat over macht.'
‘Wanneer dergelijk gedrag routine wordt en deel uit maakt van de alledaagse trage structuren, wordt het moeilijk uit te roeien.’ - Dick Harrison
Twee houtwerken - ongeveer 70 x 70 cm - die ik ooit kocht zonder hun geschiedenis te kennen. Ik vermoed dat ze in een afgebroken gebouw hebben gezeten en dat ze de West-Indische en Oost-indische kolonies voorstellen.
Het heeft weinig zin hier nog over hedendaagse slavernij te beginnen. Bekijk de nieuwe zomercollecties als ze gedrapeerd staan in de modewinkels met een prijskaartje van € 9,98 per jurkje of t-shirt (incl. 21 % BTW, importbelasting, verzend- en overheadkosten), hoor lachende opmerkingen als ‘wel zo handig, dan hoef je ze ook niet meer te wassen’ en het is duidelijk waar hedendaagse slavernij over gaat: ‘onverschilligheid'.
De vroege VOC'ers hadden er ook een term voor: ‘stilzwijgend profijt’.
.-.-.-.-.-.
Writing History From Below
Delen van een interview met Marcus Rediker door Juan Delgado (9 nov 2021) - Counterpunch
'Identiteitspolitiek voedt de fragmentatie.'
JD: Uw studies over de maritieme geschiedenis bestrijken heel wat onderwerpen, maar u concentreert zich vooral op wat u omschrijft als "de Atlantische arbeidersklasse", wat eigenlijk een heel uniek concept is. Hoe heeft de Atlantische Oceaan de samenstelling van de arbeidersklasse beïnvloed? Denkt u dat de mogelijkheid van het bestaan van een intercontinentale arbeidersklasse, voorafgaand aan de wereldwijde versterking van het kapitalisme, impliceert dat u een bepaalde opvatting verdedigt van wat een 'sociale klasse' is?
MR: Een van mijn belangrijkste argumenten is dat klassevorming op zee plaatsvond. Het schip was een soort fabriek, waar loonarbeiders werden samengebracht om samen te werken, binnen de arbeidsverdeling, onder onderwerping van gewelddadige discipline, om waarde te produceren. Zeelieden produceerden geen goederen, maar zij produceerden wel waarde door goederen over zee te vervoeren.
Als je het schip als een fabriek beschouwt, zie je het ontstaan en de ontwikkeling van het kapitalisme op een nieuwe manier. Het was de arbeid van zeelieden die de wereldeconomie tot stand bracht; zonder schepen en zonder zeelieden om ze te besturen bleven de verbindingen en de communicatie tussen de continenten beperkt. De wereldeconomie is specifiek een product van maritieme arbeid omdat zeelieden een strategische positie innamen in deze arbeidsverdeling.
Wat er in de 18e eeuw op zee gebeurt, is een proces van klassevorming, waarbij de arbeiders op zee steeds meer een gemeenschappelijk belang zien tegenover degenen die de schepen bezitten en exploiteren en het kapitalistische systeem organiseren. De meeste mensen weten het niet, maar het Engelse woord "strike" komt van de zee. Tijdens een loonconflict in Londen in 1768 trokken matrozen van schip naar schip op en neer over de rivier om de zeilen neer te halen of te "plat strijken ". De schepen voeren niet meer en de arbeidersklasse kreeg een nieuw soort macht, de "staking". Klassevorming gebeurde op zee en kwam aan land.
(…)
Wij waren zeer geïnteresseerd in een ervaringsgerichte definitie van de arbeidersklasse, een definitie die zowel betaalde als onbetaalde arbeid omvatte, in het bijzonder het werk van tot slaaf gemaakte mensen en vrouwen die huishoudelijk werk verrichtten. We wilden het begrip van de arbeidersklasse verbreden tot buiten de industriële ervaring, om te laten zien dat waarde, rijkdom en verzet allemaal ver buiten de natiestaat werden gecreëerd.
JD: Welke rol speelde het economische leven op zee in de verspreiding van radicale ideeën aan het begin van het kapitalisme? Wij zijn benieuwd naar het idee van de "proletarische publieke sfeer" dat u in een aantal van uw recente werken beschrijft. Hielden die radicale ideeën verband met wat er op aarde gebeurde, met de verschillende niveaus van afsluiting, de geleidelijke onteigening van de Europese arbeidersklasse en de Amerikaanse kolonisatie?
MR: Dit is een belangrijk thema. De realiteit is dat radicale ideeën al zo lang de ronde doen als er mensen op boten zijn om ze te verspreiden. Als je teruggaat naar Utopia van Sir Thomas More, begint het met een zeeman die thuiskwam van zee en het verhaal vertelde over mensen die leefden zonder privébezit. Dergelijke verspreiding was gebruikelijk.
We mogen niet vergeten dat zeelieden, dokwerkers en allen die dicht bij het water werken niet alleen arbeiders zijn, maar ook denkers. Terwijl ze werken en met elkaar samenwerken, wisselen ze niet alleen arbeid uit, maar ook gedachten over wat ze doen, gedachten over hoe de wereld in elkaar steekt.
We hebben "intellectuele geschiedenis van onderaf" nodig. Hoe kunnen we denken over arbeiders als denkers, als mensen die meer zijn dan brute arbeid? In deze omstandigheden, in elke havenstad, zijn de dokken lange tijd een soort proletarische publieke ruimte geweest waar de uitwisseling van ideeën bijzonder snel en invloedrijk is. En bijzonder complex, omdat deze havensteden, of het nu in Argentinië is of in de VS, de meest multi-etnische plaatsen in die landen zijn.
Verschillende soorten mensen en tradities komen er samen. Naarmate mensen door hun werk worden verenigd, krijgen zij ook de kans om hun ideeën te verenigen. Dit gebeurt op schepen, waar nieuwe ideeën worden gevormd, zoals de staking, maar het gebeurt ook in havens. Er is een voortdurende wisselwerking tussen de strijd op het land en die op zee.
(…)
Dit is iets wat ik zag gebeuren op slavenschepen, waar mensen van 15-20 West-Afrikaanse etnische en nationale groepen samenkwamen om nieuwe culturele vormen te ontwikkelen in een proces van verzet: nieuwe talen, nieuwe liederen, nieuwe manieren van samenwerking, nieuwe strijdvormen. Deze zaken gebeurden op zee. De verspreiding van ideeën en praktijken van land naar zee en weer terug is een groot thema.
JD: Een van uw vooronderstellingen is dat deze opstanden van slaven, zeelieden en piraten deel uitmaken van een samenhangend verzet tegen het kapitalisme. Het was duidelijk dat zij zich verzetten tegen wat wij nu kapitalisme noemen en dat zij te maken kregen met onteigening en bezitsverlies. Er is een vooroordeel dat erop wijst dat het verzet tegen het kapitalisme begon met de vorming van een industriële arbeidersklasse. Misschien komt dit allemaal voort uit het feit dat toen de industriële arbeidersklasse opkwam, zij een completer besef Denkt u dat men zich tegen de bestaande maatschappij moet verzetten door een nieuwe maatschappij te veronderstellen? En in dat geval, hadden deze vormen van verzet een idee van een nieuwe maatschappij? Of was het een reagerend verzet?
MR: Marx zegt dat het kapitalisme is ontstaan aan het eind van de 16e eeuw in Engeland. Het is ook waar dat het communisme zoals wij dat kennen, een nog oudere geschiedenis heeft, vooral onder radicale protestanten in Europa en vooral in Engeland. En in de strijd voor de gemeenschapszin was de Engelse Revolutie heel belangrijk, zoals Christopher Hill schreef.
Ik heb het altijd vreemd gevonden dat, hoewel het mondiale kapitalisme en de wereldmarkt in de 18e eeuw al een feit waren, arbeidshistorici leken te denken dat de geschiedenis van de arbeidersklasse in de jaren 1830 begint. Waarom? Er was al zoveel eerder gebeurd.
(…)
Het is te beperkend om te zeggen dat het kapitalisme begint met industrieën. Kapitalisme was duidelijk wijdverbreid over de hele wereld lang voordat de moderne industrie op gang kwam. Dat is het eerste punt. Een heroverweging van de chronologie van de geschiedenis van de arbeidersklasse is belangrijk, evenals een heroverweging van de onderwerpen van de arbeidsgeschiedenis. In plaats van ons te concentreren op de blanke mannelijke industriearbeider, hebben we een ander beeld geschetst van de arbeidersklasse: het was en is een "bont gezelschap" van mannen, vrouwen en kinderen die van cruciaal belang waren voor de opkomst van het kapitalisme.
JD: U hebt ook de abolitionistische beweging van de 18e en 19e eeuw diepgaand bestudeerd. U noemde het zelfs de 'eerste sociale beweging ter wereld'. In hoeverre was het een wereldwijde beweging? Hadden abolitionisten contacten met andere groepen uit de arbeidersklasse?
MR: Dit is een belangrijke definitiekwestie. Hoe we de abolitionistische beweging zien, hangt ervan af of we haar van onderaf of van bovenaf bekijken. Van bovenaf gezien lijkt het een beweging te zijn van voornamelijk blanke, grootstedelijke mannen uit de midden- en hogere klasse, zoals William Wilberforce, een aristocratisch symbool van het Britse abolitionisme. Als je het abolitionisme van onderaf bekijkt, moet je volgens mij allereerst erkennen dat de eerste abolitionisten zelf tot slaaf gemaakte mensen zijn. Hun dagelijkse strijd tegen de slavernij was het beginpunt van het abolitionisme. Tot voor kort werd in de geschiedschrijving over het abolitionisme de geschiedenis van het slavenverzet grotendeels buiten beschouwing gelaten, en dat is een vreselijke vergissing. Het geweldige boek van Manisha Sinha, The Slave's Cause, brengt de twee bewegingen weer bij elkaar. Mijn boek The Amistad Rebellion gaat over de samenwerking tussen Afrikaanse opstandelingen en voornamelijk blanke abolitionisten uit de middenklasse.
Als je van onderaf kijkt, zie je een andere bron van de abolitionistische beweging, iets echt internationaals, met inbegrip van West-Afrika, slavenschepen, havensteden, en de hele Atlantische Oceaan, de bakermat van het kapitalisme. Je kunt er niet op een strikt nationale manier naar kijken als je het abolitionisme van onderaf beschouwt.
Het komt er op neer wie je als abolitionist beschouwt. Mensen als Wilberforce werden feitelijk opgeleid door mensen die meer direct betrokken waren bij de strijd. Thomas Clarkson, die veel belangrijker was voor het Britse abolitionisme dan Wilberforce, ging naar de dokken om zeelieden te ondervragen, zwart en blank, om uit te vinden wat er op de schepen gebeurde. Zo werd hij ingelicht en zo werd de slavenhandel uiteindelijk afgeschaft in 1807: het was dankzij de verspreiding van kennis van die schepen, via de havens, via de zeelieden, naar de abolitionistische beweging. De benadering van onderaf geeft ons een nieuw inzicht in wat die beweging eigenlijk was.
(…)
JD: Heeft het abolitionisme bijgedragen tot de vorming van het anti-kapitalisme? Of waren het afzonderlijke gevechten?
MR: Ze waren nauw met elkaar verbonden. David Roediger heeft geschreven over hoe het idee van de algemene staking voortkwam uit de anti-slavernij beweging in wat zij de 'Grand Jubilee' noemden. Het is een idee uit de Bijbel over hoe het werk zal ophouden en land zal worden teruggegeven aan degenen van wie het was afgenomen. De geschiedenis van het anti-kapitalisme is nauw verbonden met de strijd tegen de slavernij. We moeten opnieuw nadenken over wat het betekent om antikapitalist te zijn.
JD: Wat kan de geschiedenis ons van onderaf leren om het huidige kapitalisme te trotseren? Aan de ene kant ervaren we nieuwe vormen van onderdrukking, terwijl er aan de andere kant een enorme toename is van sociale bewegingen om zich daartegen te verzetten (de vrouwenbeweging, de Black Lives Matter-beweging, onder andere). In het algemeen staan we voor het probleem hoe we deze bewegingen moeten verwoorden. Denkt u dat we dat probleem kunnen oplossen door de zaken vanuit een historisch perspectief te bekijken?
MR: Als ik dat niet zou denken, zou ik geen historicus zijn! In de jaren negentig zei Howard Zinn iets tegen me dat nog steeds waar is: er werken nu meer mensen aan radicale en progressieve campagnes dan op het hoogtepunt van de bewegingen in de jaren zestig en zeventig. Enorm veel meer mensen.
Maar er is een groot verschil. Een halve eeuw geleden voelde iedereen zich met elkaar verbonden. Ze hadden het gevoel dat als je streed tegen de oorlog in Vietnam, tegen blanke suprematie, voor vrouwenrechten, dat al die dingen met elkaar verbonden waren en dat we in feite een brede bevrijding tot stand konden brengen. Wat er sinds die tijd gebeurd is, is dat onze beweging extreem versnipperd is geraakt. De arbeidersactivist praat niet met de feministische activist, die niet praat met de milieuactivist. Deze fragmentatie is een strategie van bovenaf en het verzwakt ons. Identiteitspolitiek voedt de fragmentatie.
We hebben nieuwe samenbindende ideeën nodig. Die kunnen we in het verleden vinden. The Many-Headed Hydra staat vol met krachtige interraciale strijd uit de 17e en 18e eeuw. Deze vonden plaats voordat de moderne begrippen ras en klasse waren ontstaan, voordat de wegen van de strijd zich scheidden en uiteenliepen. Terugkijkend kunnen we een 'bonte verzameling’ zien die vocht voor sociale rechtvaardigheid, en dat kan ons helpen. We kunnen de strijd uit het verleden naar het heden brengen. We kunnen kracht putten uit het historisch geheugen.
Bewegingen van onderaf kunnen je verrassen. Je weet gewoon niet wanneer ze gaan ontploffen. Niemand voorzag de wereldwijde anti-racistische mobilisatie die volgde op de moord op George Floyd. Terugkijkend op de Amistad-opstand zag niemand dat een opstand op een klein schip voor de noordkust van Cuba zou kunnen ontploffen in een transatlantische controverse waarin de machtigste mensen ter wereld discussieerden over de betekenis van de gebeurtenis.
Dergelijke bewegingen kunnen zich op elk moment voordoen en juist die onvoorspelbaarheid kan ons hoop geven.
De vraag is dan wat we van dit alles maken. Wat voor nieuwe organisaties bouwen we op om de eenheid te bewaren als we verder gaan? Een van de dingen die me interesseren in onze recente geschiedenis is dit: wat zal het toekomstige equivalent zijn van het Southern Nonviolent Coordinating Committee dat in de jaren zestig werd opgericht tijdens de strijd voor burgerrechten? Wat zal het equivalent zijn van de Studenten voor een Democratische Samenleving, die voortkwam uit de anti-oorlogsbeweging? Welke nieuwe organisaties zullen ons in staat stellen vooruit te komen?
En een laatste gedachte, om iets te onderstrepen wat Angela Davis heeft gezegd. Zij heeft benadrukt dat deze laatste ronde van activisme in de Verenigde Staten, die in veel opzichten ongekend is, nooit mogelijk zou zijn geweest zonder de vijftig jaar geduldig organiseren van onderop dat mensen hebben gedaan rond gevangenissen, dakloosheid, ras, klasse, en gender. Wanneer we verbaasd zijn over de manier waarop dingen in de openbaarheid komen, moeten we bedenken dat het werk, soms onzichtbaar, al heel lang aan de gang is. Zo worden tradities van radicalisme bewaard en doorgegeven.
De afgelopen veertig jaar, sinds de opkomst van Thatcher en Reagan in 1979-1980, hebben we een periode van wereldwijde reactie doorgemaakt. De vele activisten die in de strijd zijn gebleven, hebben geholpen om de continuïteiten van de ene generatie op de andere levend te houden. We moeten hun harde werk niet vergeten en waarderen.
This interview originally appeared in Spanish in the Argentine magazine Sociedad Futura.
https://www.counterpunch.org/2021/11/09/on-writing-history-from-below/
Marcus Rediker teaches history at the University of Pittsburgh. He is the author of The Slave Ship: A Human History, The Amistad Rebellion, and (with Peter Linebaugh) The Many-Headed Hydra: Sailors, Slaves, Commoners, and the Hidden History of the Revolutionary Atlantic. Juan Delgado writes for Sociedad Futura.
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty
Stilzwijgend profijt