Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
Twee maanden eerder vloeiden in Kathmandu de tranen van stil verdriet, nu in Lhasa vloeien ze van uitgelaten blijdschap. Een oude vader die z’n zoon na een handelsreis van drie jaar naar India terugziet. Monniken en pelgrims die terugkeren. Een moeder die eindelijk haar man weer veilig thuis heeft. Vrienden die elkaar omhelzen. Een man met nieuws en geschenken van zijn andere gezin.
De emoties lopen soms hoog op.
Kaart van Tibet
Waarom de karavaanleden zowel bij vertrek als bij aankomst met hard-gekookte eieren worden overladen, is Samuel niet duidelijk, maar na jaren van vlees noch vis neemt hij er enkele dankbaar aan.
Ook schaart hij zich graag in de cirkel die dagelijks middenin de Newari wijk ontstaat. Hij schrikt er bijna van hoe jonge vrouwen zonder enige reserve naast hem neerstrijken en vragen welke handel hij meebracht.
Dergelijke vrijmoedigheid maakte hij de afgelopen tien jaar maar weinig mee. Behalve soms bij jonge weduwen die zelf in het voortbestaan van hun gezin moesten voorzien.
Samen met honderden anderen maakt hij dagelijks de ommegang rond de Jokhang tempel. Grote, welriekende struiken verdwijnen in hun geheel in een van de vuurplaatsen naar de vier windrichtingen.
Binnen walmt en bedwelmt de ranzige yakboter waarop honderden lampen en lampjes branden; delen van de vloer zijn spiegelglad. De voort schuifelende gelovigen leggen mantras op stukjes papier, hout of textiel bij de voeten van de beelden.
Her en der staat weliswaar een bak met zand maar het verbaast hem dat de tempel al die eeuwen nooit is afgebrand.
Buiten, in het harde berglicht, overheerst een enorme verzameling aan hoog opgebouwde tempels, kloosters en paleizen: de Potala.
Maar Samuel tuurt minstens zo vaak door de stadspoort naar Chagpori, oftewel de IJzerberg, waar bovenop een enkel klooster troont: het pas voltooide medisch centrum.
Reeds in India en Nepal had hij er over gehoord.
Deel van thanka met de Potala.
Vroeg in de ochtend beklimmen ze de IJzerberg. De Newarese handelaar uit Kathmandu, met wie hij onderweg bevriend raakte, doet regelmatig zaken met het klooster en zal hem introduceren.
De handelaar, il Nevari zoals Samuel hem in z’n aantekeningen noemt, kent enkele van de hoofdmonniken persoonlijk.
Al klimmend worden de geuren sterker en pregnanter. Op
binnenplaatsjes en daken, in gangen en schuurtjes, in elk hoekje hangen of liggen kruiden te drogen of worden door monniken vermalen.
Tussendoor spelen groepjes jeugdige novicen die luidkeels hun teksten instampen. Als ze na zo’n vier jaar de basis uit het hoofd kennen, licht il Nevari toe, volgt er ’s middags onderlinge discussie over. ‘En dat is grappig,’ verzekert hij.
Aanvankelijk zijn de hoofdmonnik en het groepje leraren dat de Newarese handelaar en z’n vreemde gast rondleidt geamuseerd door Samuels reacties. Toch wordt hun ook duidelijk dat deze blauwogige, rossige vreemdeling vreselijk veel van de wereld heeft gezien – en
begrepen.
Ze nodigen hem uit om te blijven en bieden zelfs hem een klein, eenvoudig gastenvertrek aan.
Samuel humt van binnen zo blij als hij is: beter had hem niet kunnen overkomen. Niet alleen omdat geneeskunde hem na aan het hart ligt, maar hij moet inmiddels ook zuiniger gaan leven.
Tot nog toe vond hij in Lhasa geen handelshuis dat zijn wissel kon of wilde verzilveren. Ondanks dat Tibet al een decennium vredig en welvarend is.
Zelfs de kapucijners bijten al maanden op ’n houtje – en onder bedel-monniken wil dat wat zeggen. Bovendien behoudt hij liever wat afstand tot hen, zo populair zijn de katholieke monniken in Lhasa namelijk niet.
Sinds paus Clement XI in 1715 met zijn Ex illa die ook van bekeerlingen strikte naleving van de regels eiste – en Tibetanen bijvoorbeeld geen gompha meer mochten betreden of de Dalai Lama gehoorzamen – was de moeizaam opgebouwde goodwill weer snel verloren gegaan.
In heel Azië eigenlijk.
Of zoals de Kangxi keizer het in 1721 reeds verwoordde:
‘Na het lezen van deze proclamatie kom ik tot de conclusie dat westerlingen inderdaad kleingeestig zijn. Het is niet mogelijk om met hen in debat te gaan, omdat ze grotere kwesties niet begrijpen zoals wij deze in China verstaan.’
‘Nooit eerder zag ik een dergelijk document dat zoveel nonsens bevat. Westerlingen dienen van nu af aan niet langer te worden toegestaan in China te prediken om verdere moeilijkheden te voorkomen.’
Een paar jaar later kwamen de keizers van Yongzheng en de Qianlong tot een zelfde oordeel en verboden bekering of zeiden dat de mannenbroeders het land uitgezet dienden te worden. Niet dat de keizers en regenten daar altijd een punt van maakten.
Sommige kapucijners brachten per
slot ook interessante rekenmethodes, meetinstrumenten, landkaarten en medische technieken met zich mee.
Samuel maakt zich gedienstig waar hij maar kan. Hij kijkt z’n ogen uit en probeert taal en schrift beetje bij beetje machtig te worden; geen eenvoudige zaak want de twee verschillen behoorlijk.
Van heinde en verre trekken novicen naar de IJzerberg om in de artsenij te worden opgeleid. Ook wat dat betreft hoeft hij slechts aan te schuiven.
Hij begrijpt dat de Tibetaanse geneeskunst ooit van ayurvedisch India werd overgenomen. De daarop volgende eeuwen noodden koningen en plaatselijke regenten echter befaamde geneesheren over te komen uit Rusland, China, Mongolia, Kashmir, Nepal – en zelfs uit de Byzantijnse landen.
Tot de dag dat de daadkrachtige Dalai Lama V rond 1670 de jonge Sangye Gyamtso als regent aanstelde – volgens geruchten z’n
bloedeigen zoon – om alle scholen binnen één instituut samen te brengen.
Sangye bezag geneeskunde als een les in mededogen voor alle voelende wezens, slechts te begrijpen in het licht van het tragische. Het boeddhisme komt tenslotte voort uit Gautama’s inzicht van 2500 jaar geleden, namelijk dat leven en lijden onlosmakelijk zijn.
Maar Samuel merkt ook dat zodra deze medische wetenschap het even laat afweten, alle patiënten zich evenzo gewillig richten tot sjamanen, sterrenkundigen of de god van het land, van het meer of van de bergen.
De mantra’s vliegen hem dan om de oren: die cryptische, magisch-mystieke formules waarvan de woorden ooit fonetisch uit het oude Sanskriet werden overgenomen en hier voor niemand nog duidelijk taal zijn. Als de Latijnse gebeden in de kerken thuis.
De mantra’s doen hem denken aan de voces mysticae der Grieks-Romeinse gnostici. Ook die leken hem overwegend bezweringen om ziekte en kwaad op afstand te houden.
Zie Sky Burial
Sangye Gyamtso deed er uiteindelijk twintig jaar over om een overkoepelend instituut neer te zetten. Een instituut dat de eerstvolgende eeuwen alle medische kennis in Azië beïnvloedde. Hij stierf in 1705, zo’n dertig jaar voor Samuels komst.
Ziektes behandelen met braken, laxeren en aderlatingen kende hij natuurlijk. Nieuw
voor hem waren echter de spannende behandelingsmethoden met naalden en kruidenverbranding waar zelfs het keizerlijk hof in China zeer geïnteresseerd in bleek te zijn.
Deze methoden waren uit noodzaak in Tibet ontwikkeld doordat het snijden in een lichaam verboden werd nadat de moeder van koning Muni Tsempo onder het mes het leven liet.
Naar eigen zeggen opereerden de kapucijners wèl. Volgens hun rapporten aan Rome zagen ze soms wel vijftig patiënten op een dag. Ze deden er van alles aan om eindelijk, veelal ziek en moedeloos, te mogen vertrekken.
De IJzerberg kende tot Samuels verwondering geen kruidentuinen. De leerlingen trokken namelijk samen met de leraren en enkele encyclopedische boekjes jaarlijks het veld in.
Ook Samuel mocht een keer mee.
Doorgaans vertrekken de studenten begin juli en
komen niet verder dan een redelijk dichtbij gebied met bergweiden ten oosten van Lhasa.
In groepjes van twee, drie of vier, gevolgd door een knecht met tent en lastdier, blijven ze zo’n zeven weken weg om planten, wortels en zaden te verzamelen.
Tegen het eind van de zomer keren ze weer en sjouwen ze hun
vondsten in kratten en zakken, verpakt met ijs en sneeuw, de IJzerberg op.
Die ene keer dat Samuel meegaat, zijn de jonge monniken op zoek naar verfstoffen. Ter plekke stampen de novicen de ingrediënten fijn en dikken ze al kokend in. Hij leert van de jongeren dat de ene plant verf levert voor de gewone monnik en de andere voor de hogere.
Kasten-systemen waren er niet in Tibet maar klassenverschillen waren er tot in elk gehucht. Sommige mensen waren rijk en machtig, anderen waren boer of slaaf. De enige ‘kaste’ die hij op de heenweg al had leren onderscheiden, waren de degenen ‘met wie je niet je theekop deelt’ - en daar kon hij zich vaak wel in vinden.
Debatterende monniken
Pas wanneer novicen het lichaam en de voornaamste ziektes enigszins kennen, wordt de aandacht op het stellen van de diagnose gericht.
Mateloos gefascineerd kijkt Samuel elke dag hoe de jongeren leren de polsslag van de patiënt vast te stellen. En even mateloos irriteert het hem dagelijks dat hij de taal niet beheerst. Maar hij begrijpt dat polsslagen dun, dik, snel, langzaam, mank, hinkend of strak kunnen zijn. Dat ze diep, leeg, opgerold of losjes kunnen aanvoelen.
Links: de ziekte als kwade geest.
Uitgetekende pulsaties
Dat sommige wegdrijven, zich terugtrekken, overslaan, zichzelf onderbreken of gewoon aarzelend van karakter zijn. Daarbij kunnen polsslagen hevig zijn, of juist vaag, stekelig of kokend. Soms zijn ze als een mus, een leeuwerik of als een zangvogel.
Al kent hij voor de meeste finesses de woorden niet, hij begrijpt dat een dokter volledige aandacht moet schenken aan het ritme en het patroon van een patiënt. Hij moet lang bij een patiënt blijven zitten om zijn arm vast te houden en te voelen of zijn lichamelijke energie tijdens het ademen wegebt of opkomt.
Ook al verstaat hij de lessen slecht, Samuel valt meer op bij de leraren dan de doorsnee leerling. Hij is nauwgezet, oorspronkelijk en snel van begrip – een man met levenservaring.
Regelmatig ziet hij ook il Nevari nog. Op enkele handelsreizen, niet al te ver weg, gaat Samuel graag mee.
Op een stuk lokaal gemaakt papier proberen ze het gebied ten oosten van Lhasa in kaart te brengen: daar waar de Yarlung Tsangpo rivier stroomt, de bovenloop van de Brahmaputra.
Het is het tijdperk dat de wereld de bron van elke grote rivier probeert te bepalen - om welke levensbehoudende, oorlogszuchtige of geldelijke redenen dan ook.
De Newari vriend kent het gebied en de taal beter dan Samuel, de aantekeningen in het Tibetaans zijn van hem, maar hij neemt het allemaal niet zo nauw. Hij noteert reisroutes en de duur ervan soms uit z’n geheugen.
Ze beginnen aan de kaart in 1730 maar zeven jaar later zal Samuel een beetje geërgerd achterop schrijven dat hij vele fouten vermoedt. Zelf geeft hij plaatsnamen fonetisch weer, soms met een toelichting in het Italiaans.
Dan ontvangen de lama’s van de IJzerberg een keizerlijke uitnodiging om naar Peking te komen. Tijdens de maanden van voorbereiding voor de reis suggereert een van de lama’s om Samuel mee te vragen. Het kan ook zijn dat Samuel ervoor zorgde dat de lama op dat
idee kwam, dat is niet helemaal duidelijk.
Van andere reizigers weet hij dat westerse vreemdelingen maar moeilijk voorbij de Grote Muur komen, laat staan Beijing bereiken.
In gezelschap van een religieus genootschap dat bovendien op uitnodiging van keizer Yung-Cheng voor de poort staat, maakt hij ongetwijfeld meer kans.
In de zomermaanden van 1731 vertrekt de karavaan naar de groene, vruchtbare hooglanden van Amdo. Ze genieten van de valleien vol andere planten, bloemen en diersoorten.
Weer een paar maanden later lopen de wegen naar beneden, naar de laaglanden langs de Gele Rivier, waar de Tibetaanse cultuur en landschap tamelijk abrupt ophouden en de Chinese beginnen.
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty