kashba

Neerlands enige echte ontdekkingsreiziger ooit.

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Samuel van de Putte 1

Samuels inktpotje te zien in Muzeeum, Vilssingen.



De jongemannen kenden elkaar nog van hun studie rechten in Leiden. Niet dat ze vrienden waren. Los van elkaar dachten ze er wel ‘ns over om de groote tour aan te gaan. Maar begin achttiende eeuw was het nogal onbezonnen om alleen door Zuid-Europa te reizen.


Teveel oorlog rondom.


Onderweg kon je wel aansluiten bij andere gefortuneerde zonen van kooplieden, regenten of adel. Maar ‘s avonds in de herberg kon je zomaar terechtkomen aan dezelfde eettafel als andere Europese tourgenoten wier vaders in oorlog waren met die van jou.


Lente 1718 nemen ze de boot naar Calais. Om via Calais, Lyon, Padua, Venetië, Ravenna, Rimini, Pesaro, Faro naar Rome te reizen.


Ze vormden geen grote of opmerkelijke groep. Behalve hun gefortuneerde afkomst hadden de studievrienden vooral gemeen dat ze weinig op hadden met de francofiele gentilhommes ordinaires. Ze gingen liever rechtstreeks naar Italië, zo niet verder.


In Vlissingen namen ze een open bootje dat dicht langs de kust voer. Dat was veiliger aan boord van een groot schip op zee. Als passagier moest je weliswaar op het houten dek in de open lucht slapen, maar je liep minder gevaar te worden overvallen.

Honderden, zo niet duizenden


jongelieden waren hen in de zes- en zeventiende eeuw voorgegaan. En als altijd beklijven vooral de verhalen waarin het ernstig misgaat.


Zoals het drama met het groepje dat plots, een dag na inscheping, in langdurige windstilte terechtkwam. Het meegebrachte eten en drinken was zoals gewoonlijk op twee dagen berekend. Tijdens de lange, stille uren meenden ze aan de spiegelgladde horizon steeds duidelijker naderbij glijdende piratenzeilen te ontwaren…



Zodra hun zeil een beetje wind ving, zette het bootje linea recta richting kust. Panisch en verdwaasd door dorst, honger en gevaar, klommen de passagiers tegen de steile rotskust op… alwaar ze werden opgewacht door wrede dorpers en cayboeven die de boot-in-nood al dagen in het vizier hadden.


Ook circuleerden er talloze vriendenboekjes met informatie, adviezen en suggesties. Iemand als P.C. Hooft maakte daarin droge notities van feiten, anderen maakten de reis-heuchenis zo smeuïg mogelijk. Immers, een opsomming van de route plus bezienswaardigheden was inmiddels overbekend.


Een doorsnee groote tour kostte per jaar zo’n zeshonderd pond, omgerekend zo’n vijftigduizend euro.

Uiteraard reisden gewone mensen – arbeiders, soldaten, zeelieden,


priesterbroeders – voor een fractie daarvan. Doordat velen nauwelijks hun handtekening konden zetten, liet de meeste reizigers geen verslagen na. Met als gevolg dat – als altijd en overal – met name de elite hun geschiedenis vastlegt.


Doordat de route naar Parijs na zoveel voorgangers vrijwel vast lag, was de reis beslist niet ongevaarlijk. Kwaadwillenden wisten waar ze in de struiken moesten liggen. Vooral het weggelopen of afgedankte krijgsvolk werd gevreesd.


Ook toen koesterde de ene Europeaan vooroordelen jegens de andere. Zo


klaagden de Engelsen over de vieze, arrogante Fransen die hun behoefte bij elke aandrang ter plekke leken te doen. Italiaanse vrouwen gingen – wat the noble and gently born betrof – veel te direct op de man af.


Maar de grote musea, uitgestrekte tuinen, schitterende kathedralen, imposante monumenten en prachtige pleinen maakten alles meer dan goed.


Young lords reisden soms per karos,


vergezeld van gouverneur, bewaker en knechten. Velen van hen kwamen niet verder dan het roemruchte Parijslijk nachtleven.


In elk thuisland gingen er wel stemmen op dat de grand tour verderfelijk was voor 'onze toekomstige leiders'. En dat er teveel geld richting rivalen zo niet vijanden verdween, was van even doorslaggevend belang. Geld en gedrag bleven door de eeuwen heen even grote twistpunten.

De gentilhommes droegen tijdens de


voyagie zelden veel geld bij zich maar weer wel een pistool. Onder hen circuleerden namenlijsten van banken en handelshuizen waar de meegekregen wissel- of kredietbrieven verzilverd konden worden. Tegen forse provisies.


Als het geld opraakte, vroeg zoonlief liever niet om een nieuwe wissel- maar om een kredietbrief. Op een wisselbrief stond het bedrag reeds vast.


Ook over geld & gedrag waren de histoires d'horreur talrijk: Vader, als u verlangt dat ik al die bezoeken aan familie, musea en opera’s afleg en verslag uitbreng, dan heb ik minstens nieuwe garderobes met bijpassende schoenen en pruiken nodig, alsmede een beter pistool en twee paarden.


De zogeheten toertjes, vermakelijke reizen, speelreisjes of divertissements tochtjes waren zeker niet goedkoop. Gemiddeld bedroegen ze per jaar zo’n dertig tot veertig keer het jaarinkomen van een werkman.


Gedurende twee, drie eeuwen bleven geld en gedrag de grote strijdpunten in brieven naar huis. De jongemannen waren de bildungsreise zogenaamd aan hun stand verplicht – maar omgekeerd hun stand ook aan hen. Een dergelijke diepte-investering diende beide partijen in aanzien te doen stijgen.




De intentie was om na terugkeer elke conversatie binnen gezelschappen te kunnen dragen. Doordat de jongvolwassene vertrouwd was geraakt met antieke talen en beschavingen. Althans met Frans, Italiaans, Grieks, alsmede met architectuur, kunst en theater in Parijs, Venetië, Rome of sporadisch zelfs in Constantinopel. Opdat hij naderhand als koopman, regent of adelstuk niet overtroefd of geïntimideerd werd. De reis naar Parijs en Rome was een pragmatische investering – althans wat vader betreft.


Uit eigen ervaring wist de gefortuneerde oude heer ook wel dat zijn zoon, niet minder welgesteld, daarginds, daar in den vreemde, aan heel andere vrijheden zou ruiken. En dat de plotse ongebondenheid moeiteloos in bandeloosheid kon overgaan. Of erger: in goddeloosheid. Of nog erger: dat het


familiekapitaal en de oudedagsvoorziening in gevaar kwamen.

Om een twintiger die de wijde wereld intrekt en redelijk naïef van de ene nieuwe situatie in de andere terechtkomt, bij vertrek alsnog te wijzen op eigen verantwoordelijkheid, is rijkelijk laat.


‘Zoonlief, doe niets wat je vader ook niet zou doen.’


- O, vader, mag ik dat allemaal?


Het was zaak, meende de oude garde, om de jeugdige erfgenaam vóór vertrek te verplichten. Door hem bij voorbaat tot een hoge publieke post te benoemen. Of door alvast een eigen huis voor hem te regelen.


En dan maar hopen – god zij met ons – dat hij heelhuids zou terugkeren en dat hij – god zij met ons – alles aan schade, schande, schaamte en bovenal schuld daar zou achterlaten, daar in den vreemde – of dat nou de antieke wereld dan wel een handelspost of kolonie betrof of waar dan ook.





(Was de eeuwenoude grand tour-traditie niet in 1789 plots afgebroken door de Franse – vrijheid! gelijkheid! broederschap! – revolutie, dan had de ontdekking van de stoomlocomotief dat dertig jaar later wel gedaan.)


Egmonds toekomst lag nagenoeg vast. Van wieg tot graf. Tenzij hij zou losbreken. Door bijvoorbeeld het (nacht)leven in Parijs te prefereren. Of door onderweg ‘beneden z’n stand’ verliefd te raken.

Zo niet Egmond van Nijenburg.


Na z’n rechtenstudie trad hij vanzelfsprekend toe tot de Leidsche Raad van Vroedschap en Schepen. De aanstelling hoefden z’n ouders niet eens te bedisselen. De Alkmaarse regentenfamilie was – binnen bedenkelijk korte tijd – eenvoudig tè vermogend geworden.


Een tiental jaren eerder was Egmonds vader door keizer Joseph I wegens bewezen (ongetwijfeld financiële) diensten tot baron van het Heilige Roomse Rijk benoemd. Hierna mocht het gezin de denigrerende bastaardstreep uitgummen: de schuine streep die dwars door het familiewapen diende te lopen wanneer de tak afstamde van een onecht kind.


Tegelijk met het keizerlijk besluit werd meteen een nieuwe, ‘uitgebreidere’ stamboom gewettigd.


Samuel kwam uit een heel ander nest. Deels stamden zijn voorouders uit Vlaanderen. Aan vaders zijde waren zij veelal apotheker of medicus geweest.     

                       

Aan zijn moederskant, de familie Biscop uit Zierikzee, brachten sommigen in het verleden het tot burgemeester, rekenmeester of baljuw (vertegenwoordiger van de vorst). Opa Biscop en enkele oudooms klommen later op tot hoge posten bij de admiraliteit.


Gedurende de Gouden Eeuw groeide het eenvoudige vissersdorpje Vlissingen uit tot een levendig stadje. Als haven lag het niet echt veilig tussen de vele inhammen en vluchtwegen. Als uitvalsbasis lag het echter zeer strategisch aan zee. Zelfs vanuit Spanje, Frankrijk en oostelijke handelssteden trokken gelukzoekers naar Vlissingen om niet in koopvaart maar in kaapvaart fortuin te zoeken.


Historici die graag het historisch blazoen oppoetsen, benadrukken dat kaapvaarders de staatskas spekten en piraten slechts hun eigen zak. Alsof toentertijd duidelijk was wie tijdens die roerige tijden met welk recht of doel de schatkist beheerde.


Tegen een percentage van de buit verstrekten de nationale machthebbers heuse kaapvergunningen. Dit zou je evengoed uitlokking en heling kunnen noemen. De historische rechtvaardiging luidt echter als altijd: de andere staten deden het ook.


Als fenomeen sloten piraten niet alleen beter aan bij de eeuwig-avontuurlijke zeevaart, in zekere zin waren ook zij in oorlog met de structuren en overheersing van opdringerige samenlevingen. Net als de kapers.


(Niet echt verschillend van de tegenwoordige kapers resp. zeerovers rond Somalië, Thailand of Indonesië.)


Zeeland voerde echter een achterhoede gevecht tegen Amsterdam. De binnengehaalde miljoenen kwamen slechts ten dele ten goede van de Zeeuwse handel of scheepvaart. De winst verdween vooral in de zakken van enkele doorgewinterde reders en kooplieden. Op de Zeeuwse eilanden verschenen de prachtige patriciërswoningen die er nog steeds te vinden zijn.


Zelfs de kaapvaarders (met vergunningen) rebelleerden soms openlijk tegen de Republiek. De staat in wording – wie dat ook mochten zijn –  verordonneerde echter dat piraten de voeten gespoeld dienden te krijgen.


Oftewel: levend de zee in met die lieden!


Tegelijkertijd werden de ‘Barbarijse zeerovers’ van Noord-Afrika met verdragen plus geldelijke bedragen afgekocht. Om de gevangen ‘christenslaven’ los te kopen, organiseerden thuisdorpen de nodige collectes en loterijen. Gevangen Afrikaanse slaven werden evenwel als galeislaaf doorverkocht aan Spanje.


Aan het eind van de zeventiende eeuw, toen Samuel werd geboren, waren de gouden kaapjaren voor Vlissingers nauwelijks nog verguld. Er waren zoveel boten en bootjes bij het plunderen van schepen betrokken geraakt – casino op zee – dat er nog nauwelijks traditionele handel in het stadje werd gedreven.


Alleen de grootste reders verdienden nog goud geld, met het vervoer van slaven of verslavende genotsmiddelen van het ene continent naar het andere: het toentertijd gangbare lorrendraaien (als woord een combinatie van smokkelen als bedriegen).



Ten tijde van Samuels jeugd was Vlissingen weer terug naar af: een tamelijk doorsnee leeg, saai dorp op een van de vele Zeeuwse eilanden. Dat werd nog erger na het beslechten van de Spaanse Successieoorlog in 1713. Ondanks financiële investering wilde zelfs de voormalige visserij er niet meer floreren.


Samuels vader had echter bijtijds fortuin gemaakt. In z’n jonge jaren was Carel rap opgeklommen van kapitein-ter-zee tot Vice-Admiraal.


Tijdens de vierdaagse zeeslag van 1666 was hij kapitein en zeven jaar later, tijdens de inhuldiging van stadhouder Willem III tot koning van Schotland en Engeland, was hij Vice Admiraal.


Z’n titels verschaften hem weliswaar contacten en contracten, maar op zich stond er een tamelijk bescheiden jaarsalaris tegenover.


Dankzij de epauletten verkreeg hij echter grote inkomsten uit ‘buitengoederen’, zoals oude documenten z’n deelname aan het plunderen van schepen noemen.




Pas nadat Carel, als vijftigjarige, de kapingen en vorstelijke baantjes opgeeft, blijft hij aan wal. Hij koopt twee aan elkaar grenzende panden aan de Dokkade, trouwt de 27-jaar jongere Johanna Biscop en verwekt in rap tempo drie zonen en twee dochters.


Het gezin behoort tot de gezeten burgerij gezien de belastingen die het betaalt: ambtsgeld, familiegeld, paarden- en karosgeld, dienstbodengeld, enzovoorts.


Nog geen tien jaar later zijn beide ouders overleden en blijven er vijf kinderen achter.


Kennelijk wilde Carel van de Putte, na zovele woeste jaren op de woelige baren, nog aan wal een gefortuneerde, fertiele stamboom planten. Geen van zijn drie zonen zou later echter voor nageslacht zorgen.


Het ouderlijk huis, twee samen-gevoegde panden aan de Dokkade, gaat in de verkoop. De vijf kinderen vinden onderkomen bij oom Pieter die op de Grote Markt woont.

De vrijgezelle oom Pieter is Schepen en zit in de Raad van Vlissingen, een ambt dat in


principe voor het leven geldt. Bijna vanzelfsprekend zet hij de drie jongens aan tot een rechtenstudie in Leiden.


Liever had Samuel geneeskunde of het apothekersvak gestudeerd, die tenslotte ook tot de familietraditie behoren. Hij voltooit echter z’n rechten-studie met het geschrift ‘Over de toekenning van niet-aansprakelijkheid’. (Achteraf bezien een saillant onderwerp voor iemand die z’n leven nergens echt zal bij horen.)


Na z’n studie keert hij niet terug naar Oom Pieters huis maar trekt in bij z’n oudste zus. Catharina is inmiddels getrouwd met Philibert van Boeschot, lid van het Vlissingse regenten-patriciaat. Weer een paar maanden later, mei 1715, treedt Samuel toe tot Raad van Vlissingen, ook in .


principe een ambt voor het leven. (Dertien jaar later zal het stedelijk bestuur zijn positie vacant verklaren.)


Uit de nalatenschap van zijn ouders koopt hij het geboortehuis terug, de twee aaneengesmede huizen langs de Dokkade. Wat later verwerft hij zelfs nog een aangrenzende gang bij om de achterkant toegankelijker te maken.


Hij zal er nimmer wonen


In de lente van het jaar 1718 scheept Samuel zich met Egmonds vriendengroepje in om aan hun gezamenlijke groote tour beginnen. Voor het gros van de tour-isten is Frankrijk het spannends, meteen over de grens laten ze zich de laatste mode aanmeten.


Egmond en de zijnen gaan via Tours en Lyon naar Italië. Geen makkelijke weg, maar en route bevinden ze zich onder medereizigers.

Venetië staat bij de laatsten hoog op het lijstje dankzij haar reputatie als 'bordeel van het Zuiden', het jaarlijkse carnaval, de casino’s en de talrijke kleine dranklokalen.



De beroemde en bezongen schoonheid van de stad zelf legt het af tegen de penetrerende stank, waar je ‘onherroepelijk ziek’ van wordt. Net als in het Venetië van het Noorden gebruiken de bewoners de grachten als een open riool.


Maar ach, alle wegen 'leiden uiteindelijk naar Rome'.


Elke stad kent wijken waar de jonge reizigers elkaar tegenkomen, direct herkenbaar aan het grote aantal drank- en eetgelegenheden, bedelaars en velerlei ritselaars.


De meesten gingen hoeden passen om vervolgens te flaneren langs de promenade, een enkeling ging op zoek naar die ene geleerde van wiens boek hij zo bijzonder onder de indruk was geraakt.


Een deel van de reis studeert Egmonds groep aan de universiteit in Padua (dat een milder religieus klimaat kent). Later verkennen ze ook nog de Vaticaanse en Capitolijnse bibliotheken.


Voor Samuel is het een uitgelezen kans om meer over de Italiaanse geneeskunde te leren. Daarom stort hij zich bovenal op het Italiaans.

‘Het leergierig jongmens kan niet beter doen,’ vindt Jacob Cats in Saemen-spraeck, ‘dan waar mogelijk in het buitenland een wijs, geleerd of deftig man ter stichting en lering aan te klampen.’


Het cultiveren van een internationaal netwerk is even interessant voor een ambitieuze famille.


Doorslaggevend zijn de aangeboden introductiebrieven of geloofsbrieven – voorlopers van het paspoort. Bijvoorbeeld een brief van een vooraan-staand hoogleraar of geleerd genootschap met de verzekering dat het vergaren van kennis en wetenschap het enige reisdoel is.


De documenten geven de jongens toegang tot een bibliotheek, een rariteiten-kabinet of een gratis souper – en bij vertrek wellicht een aanbevelings-brief aan een aansienlyck gezin in een volgende stad.



 



Het lukt de jongens zelden door te dringen tot een of ander koninklijk hof. Paleizen en kastelen zijn echter vaak de enige schouwburg in de wijde omgeving. Het volk mag naar opvoeringen komen kijken en een ‘observatio’ – oftewel: het zien van ‘Majesteit aan maaltijd’ – kan eveneens een populaire voorstelling zijn.


Diploma van lidmaatschap der Natio Germanica te Orléans, 


uitgeschreven voor Gerard Hinloopen en ondertekend door het voltallige bestuur. 


‘Veoir la cour’. Het gaf menig tourist grote voldoening om naar huis te kunnen schrijven: '...hebben de koning en de koninginne nae ons begeren over maelteyt gesien’. 


Begin achttiende eeuw was de grand tour danig veranderd. De reis was maatschappelijk algemener geworden, tè algemeen naar de zin van aristocratische  dandy’s. Modern drukwerk verving geleidelijk aan de klassieke teksten als leidraad door een gids met allerhande tips en feiten – wat weer tot een heel ander soort toerisme leidt.


Overgeleverd is het verhaal over een Hollander die in een kerk te Lucca de gids hoort vertellen over een put die regelrecht tot in de hel reikt. De Hollander haalt een touwtje uit z’n plunje, laat het zakken en stelt hardop vast dat de put drie meter diep is.


- Mij zult gij geen knollen voor citroenen verkopen, brave man.

In een van de bibliotheken stuit Samuel op hèt boek dat hem aan het denken zet en uiteindelijk z’n leven zal veranderen: de verslagen van een wereldreis die de medicus J. F. Gemelli Careri in 1693 begon, de Giro Del Mondo.


Er is net een nieuwe editie uit, want de eerste druk was na twintig jaar nergens meer te krijgen. De geschriften van de gefortuneerde, enigszins ijdele avonturier zijn in kringen van goed verstaanders een groot succes.


Gemelli Careri is een van de eerste schrijvers van reisboeken die niet overdrijft of liegt om een grotere verkoop te bewerkstelligen. Zijn verteltrant is persoonlijk, ongekunsteld, schilderachtig, amusant, soms zelfs pikant, – maar bovenal duidelijk niet verzonnen.


Hij reist zonder bepaald doel en verheelt niet dat op sommige plekken de eenzaamheid hem zwaar valt: ‘Ik liet me op de vloer zakken, zoekend naar leniging van de melancholie bij het zien van mijzelf onder Turken en Grieken zonder begrepen te kunnen worden.’

Vele zaken interesseren hem. Van de plaatselijke mensen- en dierenwereld tot de heersende religie, kaste-systemen, kloosterorden, staatsregels, tot onbekende productiemethoden. En dat alles in anekdotische stijl. Leuke lectuur voor thuisblijvers tijdens kaarsverlichte winteravonden.


Gemelli Careri probeert z’n reis enigszins betaalbaar te houden door op de ene plek bijvoorbeeld dadels en wijn in te slaan en die verderop langs de route tegen een hogere prijs te verkopen.


Giro Del Mondo maakt diepe indruk op Samuel. Gemelli Careri is op slag held en voorbeeld. Een dermate vrij, non-conformistisch leven spreekt hem ten zeerste aan. Ook hij kent nauwelijks een financiële of intellectuele barrière.


Na Rome trekken Egmond en Samuel door naar Constantinopel (Turkije) en Alexandrië (Egypte). Een tocht over de Middellandse Zee was echter allesbehalve ongevaarlijk. ‘Overal loert de Turk in inhammen van de zee om U schielijk op het lijf te vallen.’ 


Zodra er Corsari (piratenvolk) voor de kust werden vermoed, vertrok er sowieso geen boot. Het meest levensbedreigend waren echter wind en storm – of juist windstilte.




Eenmaal in Aleppo (Syrië) aangekomen krijgen ze de kans om zich aan te sluiten bij een karavaan naar Isfahan in Perzië. Maar dat gaat Egmond te ver, eigenlijk had hij al eerder moeten keren. Hij heeft verantwoordelijkheden te vervullen, min of meer dezelfde als waar Samuel zich echter niet toe geroepen voelt.


Egmond neemt ‘teder afscheid’ van Samuel, zoals hij naderhand in z’n journaal noteert. Samen met enkele vrienden uit Nederland en Engeland doet hij Samuel uitgeleide en loopt een half uur met de karavaan mee de woestijn in...


Inhoud Samuel van de Putte


Home

Blog NL

Voornaamste bronnen:

6 apr. 2017 17:46


All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty