kashba

In Memoriam Cornelia Loupatty-Lopulissa 1927 - 2020

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


In Memoriam

Cornelia Loupatty-Lopulissa


door Ais Loupatty


Uitgesproken tijdens de begrafenis op 9 april 2020 


 ten overstaande van het maximaal toegestane aantal van dertig familieleden.


Moeder en Moluks monument Barneveld

Graag wil ik in een uitgebreid memoriam mama’s leven schetsen. Ook al was ze zelf niet zo’n verteller, toch wil ik proberen háár verhaal neer te zetten.


Voor ons - als familie Loupatty-Lopulissa - was zij de laatste van ’n generatie; de laatste van de éérste generatie in Nederland.


Maar ooit zal zij ook te boek staan als de bròn van al ons nageslacht hier te lande, als de oermoeder die van ver naar hier kwam.

 

Haar verhaal mág er zijn.

Haar verhaal móet er zijn.

Mama/oma/ojang wordt in 1927 geboren in negeri Tuhaha –– op het Molukse eiland Saparua. Haar vader Laurens Lopulissa kennen wij als Tete Entjo, haar moeder Martina Wakano als Nene Tina. Het gezin telt vier dochters en één zoon.


Helaas, vader Entjo sterft jong. Moeder Tina komt er met vijf kleintjes alleen voor te staan.


De kinderen August en Mina brengt ze onder bij de broer van haar man in Makassar op Celebes.


De overige kinderen waaronder mama, blijven achter op Saparua, in een eenvoudig huisje met atap-bladeren als dak, langs een zandpad naar de baai van Tuhaha.


Op een dag zijn de zussen Atu en Mama – eigenlijk twee jonge meisjes nog – op weg naar de grote pasar van Saparua. Plotseling komen er Japanse gevechtsvliegtuigen over


om het eiland te bombarderen. Zus Atu raakt ernstig gewond. Mama verscheurt haar sarong en maakt er ’n soort draagbaar van. Om met hulp van omstanders haar bloedende zus naar ’t hospitaal te kunnen vervoeren.


Op de drempel van het ziekenhuis laat zus Atu echter het leven.


.-.-.-.-.-.

 

Na de oorlog, in 1948, komt Knil-soldaat Josias Loupatty met groot verlof van Bali naar huis in Tuhaha.


Na de plotse dood van zijn vrouw Johanna Louhenapessy, blijft hij in Den Pasar achter met twee kleine kinderen: Francien is nauwelijks 6 en Johnny nog een baby.


Tijdens het grootverlof naar huis leert hij mama kennen. Op 20 juli 1948 trouwen ze - op het Knil-kantoor in Ambon Stad.


Zodra het verlof erop zit en de dienstplicht roept, luidt de militaire regel: ‘vrouw en kinde­ren dienen de soldaat te volgen naar zijn tangsi’. In hun geval naar Singaradja op Bali.


Niet lang erna beveelt het Knil papa naar Sumatra te vertrekken. Met zijn twee kinde­ren blijft mama achter op Bali.


Dat móet ze omdat ze inmiddels hoogzwanger is van Otto, oftewel van: Oktovianus Laurens –– vernoemd naar beide opa’s.


Na de geboorte stapt ze een fotostudio binnen om een gezinsportret te laten maken en naar papa op Sumatra te sturen.


Om hem hun nieuwe aanwinst te laten zien.

Niet lang na de bevalling wordt ook zij met de kinderen naar Sumatra ingescheept.


Vrijwel direct na aankomst sterft haar eerste kind, haar eersteling. Het komt hard aan, haar verdriet is intens. Het moeten verzorgen van de twee andere kleintjes maken het nog schrijnender voor haar.


Papa besluit voortaan nooit meer een kind te vernoemen naar een overleden familielid.


De portretfoto van het jonge gezin uit



 


Bali reist door de jaren mee van kazerne naar kamp, met  oorlogsboot of luxe passagiers­schip –– en hangt nu aan de wand in de Anemoonstraat nr 11.


.-.-.-.-.-.


Een jaar later, in 1950, moet het gezin op­nieuw verkassen, dit keer naar de tangsi in Malang op Java, waar het tweede kind, August, wordt geboren.


Inmiddels is op Ambon de RMS geprocla­meerd. Terug naar een onafhankelijk Ambon is echter echter geen optie voor de Molukse militairen. Na veel politiek gekonkel in Den Haag worden ze – op dienstbevel – naar Nederland verordi­­neerd.

 

En tóch twijfelt papa aan boord te gaan.


Hij is diep teleurgesteld in de Hollanders, te veel gedane beloftes bleken achteraf loos!


Maar mama denkt, ach, laten we maar gaan, 


'katong pi lihat lihat sadikit, even kijken toh?


’t Is maar voor een half jaartje…’


Op 7 april 1951 vertrekt het jonge gezin met drie kinderen vanuit Surabaya naar Neder­land — op een voormalig cruiseschip, de New Australia.  

Tijdens de reis is papa vaak zeeziek. Dat zou je niet verwachten van een jongeman, geboren en getogen op Saparua, met alleen maar zee om zich heen. 




Vertrek van ‘1580 K.L.-militairen en Ambonese militairen van het voormalige KNIL’.


Mama daarentegen blijft fier overeind. De zeereis duurt drie weken.

 

Op 29 april leggen ze aan in Amsterdam, ergens achter het Centraal Station.


Even tussendoor een klein, maar alles­bepalend detail in hun leven: tijdens de overtocht worden de Molukse militairen volkomen verrast en overrompeld door hun plotse ontslag uit het leger


.


Aankomst van ‘Ambonezen en ca. 500 militairen van de Kon. Landmacht’.



Uiteindelijk komen mama en papa terecht in Graetheide, een barakkenkamp bij Geleen in Limburg. Daar wordt Rudy geboren –- onze Udi.


Werken mag niet, ze krijgen wat zakgeld.


Koken mag niet, het eten komt kant en klaar en doorgekookt uit de gaarkeuken.


Verveeld – en laten we zeggen ‘onwennig' met het eten – gaat mama met andere vrouwen op onderzoek uit. Wat groeit er zoal tussen de gewassen op al die weilanden? En wat aan groente en kruiden langs die vele slootjes?


Soms ruilde ze bij de boer wat van de grote hoeveelheden Molenaars Kindermeel tegen een eitje. Of in het dorp tegen een visje – dat ze dan terug naar binnen smokkelde en bakte op de achterkant van het strijkijzer.



 

Bij vertrek uit Ambon had mama aan haar moeder beloofd om uit te kijken naar haar broer August, ’t kind dat jaren eerder werd weggegeven aan familie in Makassar.


Het enige dat ze over hem weet is dat ook hij in het Knil is gegaan en mogelijk ook naar Nederland werd overgeplaatst.


Eenmaal in Limburg probeert papa met enkele vrienden een bandje te vormen en in andere kampen op te treden. Hun instrumen­tarium bestaat uit een gitaar, wat trommels en een één-snarige bas gemaakt van een theekist.


Mettertijd hoort mama dat broer August in kamp Vught zit. Ze besluit hem op te zoeken.

De ontmoeting wordt een hechte band – en een van de redenen waarom wij, haar nageslacht, hier in Nederland wonen en niet in de Verenigde Staten. Maar ik loop op de zaken vooruit.


Het ‘tijdelijk verblijf’ van ’n half jaar in Nederland loopt uit .. en uit .. en uit.


De voormalige soldaten móeten nu in fabrie­ken aan het werk; als dát geen voorteken is dat terugkeer geen optie meer is.


‘Dan maar op eigen houtje terug naar de Republiek Indonesia,’ denkt papa — niet ál te hardop. Maar zijn zus op Java is werkzaam bij de lokale telefoondienst in een tijd dat bellen met Indonesia meer dan een tientje per minuut kost — voor anderen dan.


Ze raadt het hem, keer op keer, ten zéérste af.



.-.-.-.-.-.

 


 

In 1953 wordt het gezin van overheidswege verplaatst naar Barneveld, naar de kampen De Schaffelaar en De Biezen.


Deze voormalige concentratiekampen voor Joden tijdens de oorlog werden opgetrokken uit dunne houten latten – het is er tochtig en koud. En toch komen Ronny, Tjo, Ais, Willy en Gustav er ter wereld.


Om bij te verdienen gaat ook mama – naast de zorg voor negen kin­de­ren – werken in fabrie­ken.

 

In het kamp horen papa en mama dat je kunt intekenen voor ‘Emigratie naar Amerika!’.


Kerkelijke gemeenschappen in de VS mogen graag hun ledenaantallen vergroten en zorgen daarom voor de heenreis, een huis, school én vaste baan.


Papa heeft er wel oren naar, met zó weinig vooruitzichten hoeft hij niet zo nodig in Nederland te blijven. Een paar vrienden zijn hem al voorgegaan. 


Maar mama wil niet, ze heeft immers familie hier: oom August!

.-.-.-.-.-.

 

I


In kamp de Biezen wordt Ronny, haar vierde kind, ziek. Zijn arm wordt geamputeerd. Hij wordt zieker en zieker.


Ze bezoekt haar zorgenkindje maandenlang in het ziekenhuis in het dorp Bennekom, een uur verderop met de bus.


Op 7 mei 1966 sterft hij, elf jaar oud. Ook de dood van dit tweede kind hakt er diep bij haar in. Nog geen jaar later sterft ook Francien – op 25 jarige leeftijd.

 

Het zijn voor mama heftige tijden, de zestiger jaren. Toch pakt ze de draad steeds weer op.


Ze gaat aan de slag bij de koekjesfabriek Nobo — waar wij allemaal nog ‘lekkere’ herinne­ringen aan hebben.


En ondanks alle beslommeringen blijft ze zingen in het kerkkoor. Ze hóudt van zingen – het houdt haar overeind.


Zingen voor God maar ook voor de koningin tijdens een Molukse herdenking in de Ridder­zaal — met papa als koordirigent.


En later tijdens de Dodenherdenking in de Nieuwe Kerk in Amsterdam – dit keer met haar zoon August als dirigent.


Het geloof is haar houvast, zonder meer.


Ze ziet het als een ouderlijke plícht dat haar kinderen worden gedoopt en geloofs­belijdenis doen.



.-.-.-.-.-.


Uiteindelijk ging haar grootste wens toch nog in vervulling. Na acht jongens kreeg ze – eindelijk, eindelijk – een meisje. Beter nog: zelfs twéé meisjes: Mary en Laura. Ze worden samen haar steun en toeverlaat.


Mama hield veel van papa. Papa had initia­tieven. Daar ging ze graag in mee. In 1991 viel dat echter weg. Papa overleed na een langdurig ziekbed. Na bijna 45 jaar kwam zij alleen te staan. Maar weer krabbelde ze overeind.


 

Met kinderen en kleinkinderen ging ze naar Indonesië. Maar al te graag vertelde ze hen over haar jeugd, daar in Tuhaha, in dat huisje met een dak van atap-bladeren, langs het pad naar de hemelsblauwe baai.


Ook de jarenlange, hechte vriendschap met de twee zussen, tante Ado Lisapalij en tante Obe Leatemia, hield haar overeind.


Tante Ado was dé deskundige op het gebied van snookeren, mama dé enige echte voetbal­kenner. Een ware Ajax-fan, dat wel, maar nationaal of internationaal — ze kende ze állemaal bij naam.


Tijdens EK en WK toernooien hield ze de uitslagen en standen bij.


‘Waarom staan die en die niet opgesteld...!?!’ riep ze soms aan het begin van een wedstrijd — daar keken wij niet meer van op.


Als Ajax speelde, ging ze tijdens de rust al naar bed. Ze was ervan overtuigd dat haar club daardoor zou winnen. Dat was één keer ‘gelukt’, volgens haar, dus dat hield ze vast.


Maar ze was de volgende ochtend nog niet uit bed of vroeg wie er gewonnen had. Om dan alsnog in alle rust de hele wedstrijd terug te kijken.


De dood van Tante Ado, ruim een maand geleden, raakte haar diep; ze had haar 100ste verjaardag net niet kunnen vieren.


Door de corona crisis raakte mama in een isolement. Samen met Laura bracht ze de dagen binnenshuis door. Geen kinderen en kleinkinderen op bezoek, geen geknuffel met achterkleinkinderen.


Twee weken geleden voelde ze zich plots niet goed, ze wilde niet of nauwelijks eten, alleen nog slapen. Uiteindelijk werd een dubbele longontsteking haar fataal.


Als een ware mater familias kon zij vanaf het ligbed in de huiskamer door het raam nog afscheid nemen van haar geliefde familie in de tuin.


Met Mary en Laura elk aan een hand blies ze de volgende ochtend vroeg in vrede haar laatste adem uit.


- oOo -

Inhoud Maluku ‘84

'Verstrikt in identiteiten'

Blog index

Home 

5 mei 2020 15:35










      All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty