kashba

The Real Thing

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty & Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20- 6 23 55 64

lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Als drie buitenlandse handelaren in een drakerige, Beijingse file tot elkaar veroordeeld zijn, kun je altijd nog een gesprekje over kunst aanknopen –- weinig onderwerpen die zoveel spraakverwarring kennen om een lange, suffe tijdsspanne vreedzaam in te vullen.

Het feit dat ieder uit een andere cultuur stamt, doetternietoe, het is de taal van het kapitaal en die is mondiaal.



En weldra gaat het gesprek over vraag en aanbod. Over hoeveel meer antiek er tegenwoordig wereldwijd te koop is dan pakweg twintig jaar terug, terwijl de vraag alsmaar blijft toenemen. Want hoeveel wereld-bevolking is er nou helemaal geweest? 

En hoeveel hoger kan de vlucht in Aziatische kunst nog gaan, nu China wakker is.

Dat soort... logische zaken.

Zelfs tientallen jaren na de Grote Sprong Voorwaarts had men in China nog nauwelijks aandacht voor het eigen, eeuwenoude cultuurgoed. De Mao-decennia liet de bevolking in bittere arremoede achter met andere prioriteiten, zoals voedsel.

En toen, eind negentiger jaren, bòem, ineens liep elke Chinees met een loep & lampje te struinen over markten en meubelhallen, ineens bleek elke Chinees een kunst- en antiek expert.


‘China Man interested in art? ‘ hoont Mister Liu vanachter het stuur. ‘Interest in money, yes, thank you very much, we learned the game from you people.’


- Game? What game?


Volgens hem begon het allemaal pas goed in China met een nationaal televisie programma over kunst, een soort Antiques Road Show van de BBC. De deskundigen riepen echter bij àlle voorwerpen toren-hoge bedragen.  ‘Zolang iedereen maar oh en ah riep en volgende week weer keek.’


Mijns inziens begon dit soort kunst-gekte toen een Japanse tycoon begin tachtiger jaren tientallen miljoenen bood voor een zonnebloem-schilderij op een veiling bij Sotheby's. 

De westerse kunstwereld keek verbijsterd achterom: waar kwam dat giga-bod plotseling vandaan?


Asia had arrived.


 


In 1991 wist de Vietnamese immigratiedienst Koninkrijk der Nederlanden nog niet anders te spellen dan het fonetische Hàlan.


Opmerkelijk genoeg telde Saigon tamelijk veel galleries waar kunstschilders hun werk verkochten.

Elke kunsthandel had wel een of twee canvassen met zonnebloemen hangen met daarop  foutloos het onuitspreekbare Van Gogh gespeld. Nog net niet met uitroepteken.


Want zo’n veldje bloemen, dat konden zij wel ‘n paar miljoen goedkoper doen. Aan de kleuren viel af te lezen dat ze hun voorbeeld in een vierkleurendruk tijdschrift stond.


Wat heet echt als je het origineel niet kent?


Op een vroege ochtend in de tachtiger jaren liep ik in een Thais dorpje een lange smalle gang binnen omdat er opmerkelijke schilderijen hingen: Degas, Gauguin, Monet, Matisse en natuurlijk Van Gogh. De surrealistische aanblik overviel me op m’n nuchtere maag: ergens viel er een bodem uit maar ik had geen idee waar precies. Aan het eind van de gang bleek een groot atelier volop in bedrijf.


Een dertigtal mannen en vrouwen waren druk doende het volledige oeuvre van Tamara de Lempicka op doek te zetten. Voor een fanatieke liefhebber? Voor een restaurant of nachtclub? Geen van de schilders had enig idee waar hun werk terecht zou komen, het interes-seerde hun ook niet echt.

Natuurlijk verhoogde de gewijde sfeer van dertig penselende dorpers mijn verwondering. Maar het bijeen


zien van zovele werken-in-wording van een en dezelfde kunstenaar was verbazingwekkend.

Ook bijgaand Auto-portrait ontbrak in het Thaise dorp niet. In groot formaat. Lempickas werk wordt soms omschreven als de koel-sensuele kant van art deco of als het zachte cubisme.


Hoe zou zij hier zelf hebben gestaan als ze haar werk als een holografisch organisme gelijktijdig zag ontstaan op al die canvassen…

Misschien niet eens zo heel verbaasd. Zelf presteerde ze het om in the roaring twenties binnen zes maanden maar liefst 28 nieuwe werken te voltooien voor een nieuwe tentoon-stelling. 


 

‘Die gasten in Azië zijn soms zo goed dat je later nog kunt achterhalen welke drùk van wèlk boek over Lempicka ze als voorbeeld hebben gebruikt,’ merkte een bevriende,


Nederlandse kunstschilder later op – zonder enige ironie of jaloezie overigens.


In een BBC-documentaire hoorde ik vorig jaar een deskundige van het Victoria Museum inschatten dat ongeveer dertig tot veertig procent in musea een kopie is. Inclusief oude kopieën van nog oudere werken.



Damien Hirst  liet derden werk vervaardigen onder zijn signature. 

David Hockney liet op zijn expositie-aankondiging drukken dat alle getoonde werken waren gemaakt door the artist himself.

Later kwam hij daar op terug. Realiseerde hij zich hoeveel mensen werkten aan Rembrandt’s schilderijen in zijn atelier, om maar ‘ns iemand te noemen. Signeerde Dali niet het werk van leerlingen als hij het goed vond of hen lief had? 

‘Er bestaat hier een programma,’ vertelde Mister Liu – achter het  



stuur in de Beijingse file – ‘waar je met je oude porselein naar toe kunt om te horen of het wat waard is. Vijf experts achter een tafel kijken ernaar en als zij tot een negatieve conclusie komen, dat het fake is, geven ze het ter plekke een klap van de hamer.’


- Elk stuk porselein wordt geheel opnieuw gemaakt; hoe zou het dan een fake kunnen zijn?

‘Als het pretendeert oud te zijn.. terwijl het nieuw is..’

- Alsof nieuw geen waarde kan hebben…?

‘Nou ja, het blijven kopieën van


oude ontwerpen.’

- Niet het stuk maar de eigenaar pretendeert iets.


Veel van die traditionele, Chinese ontwerpen werden eeuw na eeuw opnieuw gemaakt. Ik las ergens dat Chinezen niet van kopie spreken maar van herinterpretatie, maar het verschil zal dankzij het ingewikkelde karakterschrift verloren zijn gegaan.


‘Hebben jullie nog steeds zo’n tv-programma?’ vraagt Mister Liu.

Ja – maar ik zeg nee. Te Hollandsch om toe te lichten. Het heeft kunst in de titel maar er komen slechts antiquairs aan het woord. Een definitie voor kitsch heb ik er nooit gehoord. Als er Appel, Amsterdam of Achtiende eeuw onder staat, hoeveel is het dan waard? Dat is het idee over kunst dat hier alweer 26 jaar wordt gepropageerd.


 ‘Ik zoek een Tibetaanse gebedsketting,’ zei een jonge klant.


- Die hangen daar.


‘Dat zag ik, ja, maar ik zoek die van het merk Lacroix.’


- Een Tibetaanse gebedsketting van… Lacroix?


‘Ja, heeft u alleen deze.. eh..’  


- Tibetaanse namaak? plaagde ik – maar dat kwam niet over.




Hoe meer keuze, des te meer verwarring. Duidelijk voelde de jongeling zich zekerder bij het giga aanbod van deze consumptieve maatschappij door het paraat hebben van de juiste merknaam.


Maar hoe juist is zo’n merk? Neem de Parijse firma Scooter die van overal ter wereld de fraaiste modellen kopieerde en er hun stempel in afdrukte: een Tuareq kruis, Indiase armband, Ceylonese hanger..




Om in hun eigen, westerse rechtstaat deze traditionele ontwerpen vervolgens te patenteren. 


Als je een eigen lijn opzet –  bijv. Buddha to Buddha – dien je meer toe te voegen dan alleen een groter slot opdat je logo erin past.


Temeer als diezelfde westerse rechtstaat moord en brand schreeuwt over Aziatische namaak - terwijl het zelf vaak de opdrachtgever is.


Authenticiteit, grote merken zijn er naarstig naar op zoek: om aan te kunnen schuren tegen voorwerpen met wèl een geschiedenis, een eigen verhaal of ziel zo u wilt.

Toch was ik wel nieuwsgierig naar zo‘n Lacroix gebedsketting. In


Kathmandu zag ik ooit een inkoper van een groot Engels warenhuis een traditioneel voorwerp in veelvoud bestellen. Alle eeuwenoude symboliek die hij niet begreep – en de klant dus ook niet – moest weg.


Ook had ik de vaklui in dat afgelegen Thaise dorp wel willen zien schilderen aan de Emmaüsgangers. Als de bodem uit de bodem van de bodem zakt…  kunnen we het wel weer moderne kunst noemen… toch?


Kort samengevat stelt Milan Kundera: kitsch is alles dat iets pretendeert te zijn dat het niet is. Het komt in de buurt van vervalsing en oplichting. Toch heb ik die soms liever dan the real thing. Elke definitie pretendeert ook maar volledigheid tot er een volgende is gedefinieerd. Twee voorbeelden.


1. Ik ken iemand die zorgvuldig oude postzegels natekende en op het schoolplein aan medeleerlingen als echt verkocht.


Dankzij de ervaring die hij ermee opdeed, kon hij een aantal jaren later vele vluchtelingen aan paspoorten en andere documenten helpen om tijdens de tweede wereldoorlog te ontkomen.


Liever had ik nu zo’n nagetekend postzegeltje, dan de onbetaalbare, echte exemplaren…


2. Op verzoek van een verzamelaar keek ik de afgelopen jaren in China uit naar oude, bronzen spiegels. Totdat deze te duur werden en nauwelijks nog te vinden waren; Chinezen verzamelden ze inmiddels zelf.

‘Zie je dan geen enkele spiegel meer? Nergens?’

- Nee, alleen exemplaren die  eruit zien alsof ze een tijdje in de


amoniak-damp hingen.


‘Neem er toch maar ‘ns zo eentje voor me mee.’


Duur waren die groen uitgeslagen spiegels niet. Tenminste: niet zodra de verkoper begreep dat ik wist wat hij wist. Maar dan nog kon ik maar moeilijk een keuze maken. Misschien is het wel moeilijker gedwongen te kiezen uit lelijke voorwerpen dan uit mooie. 


Uiteindelijk ga je dan voor die ene, die net even wat anders is dan al die andere: het minst groen uitgeslagen in dit geval.


Ik gaf de spiegel aan de verzamelaar. Gratis - en dat was maar goed ook. Twee maanden later kwam hij terug. Hij had de spiegel laten vallen. Bij de aanblik ervan schoten we allebei in de lach. Oplichting ! Om meteen daarop te beseffen wat een treurig verhaal daar eigenlijk in scherven lag.


Iemand had een afvalblikje als basis genomen en het omgetoverd tot een perfect gladde spiegel.  Sorry, omtoveren klinkt te romantisch want het moet godsgruwelijk veel tijd en energie hebben gekost om een gladde huid met een geloofwaardig patine te bewerkstelligen.

Hopelijk had de maker daar voldoende brood aan.


Het eindeloos gepoetst-en-gepolitoerde platte blikje deed zich anders voor, werd ontmaskerd en... ontroert nog steeds.


Susan Sontag omschreef camp eens als 'een mislukte poging om serieus te zijn'; geestig want de omschrijving is daarmee zelf nogal camp.


New Yorkse kunstpausen bepaalden in de twintiger jaren wat echt kunstgoud was en wat kitsch. Kitsch werd een scheldwoord om zich te onderscheiden, om de juiste markt te creëren.


Wellicht heeft echt-versus-kitsch z’n intellectuele ontstaan te danken aan Kants stelling dat Kunst moet getuigen van originaliteit. En van individualiteit.


Wellicht kun je evengoed als een hindoe al het maya omarmen, kusje-kusje, en het tegelijkertijd het allemaal als vergankelijkheid te beschouwen.


Echte kunst, echt antiek, echte autheticiteit, is even natuurlijk als echte boter. Als er echt voor moet staan, kan het zonder dat voorvoegsel kennelijk niet bestaan.

Oftewel: het is boter of het is geen boter.  En echte boter wordt het allemaal nooit.



'The real thing is in the eye of the beholder.'


- Echt wel.


All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty