kashba

Thuis aan de Oude Waal (nawoord)

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty & Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20- 6 23 55 64

lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Elk document is bekeken, de koffer is nu leeg. 


Aan het begin van deze serie dacht ik het woord ik pas te gebruiken als het verhaal in de tachtiger jaren aankwam, het moment dat Els en ik elkaar leerden kennen. Na de eerste zinnen werd al duidelijk dat dit een irreëel idee was: èlk woord is per slot gekozen, gekleurd en daarmee subjectief. 


Ongetwijfeld had elk ander de accenten anders gelegd en aan het geheel een andere vorm gegeven.


Eenmaal thuis aan de Oude Waal bewaart Els weinig meer  –  een paar foto’s, een enkel knipsel, een tekening, een kattebelletje… dit nawoord moet bij gevolg vooral op mijn herinneringen berusten. 


Enfin zou Els schrijven.


‘Sudah,’ zou ze zeggen.


Els van den Berg, Mary Loupatty en Martha Cohen



Na een reis van drie maanden door de Molukken komen Ais en ik in 1985 terug in Amsterdam. Martha besluit ons te verrassen met een welkom-thuis etentje en Els biedt haar aan om Indonesisch te koken. 


Als we aankomen, heeft Els voor de derde keer gebeld dat ze er aankomt… nog even dit, nog even dat, jam karet, de elastieken tijd.


‘Zou je haar niet even met m’n auto ophalen,’ stelt Martha me voor, ‘ze wil al dat eten op de fiets meebrengen.’ 


Van Amsterdam-centrum naar -zuid is inderdaad een behoorlijke fietsafstand.


Een nagelaten koffer: nawoord

Thuis aan de Oude Waal 

Oude Waal ligt in de Nieuwmarktbuurt. Op 17a bewoont Els de vierde, bovenste verdieping. Lange, steile trappen. Met op elke smalle overloop een stoeltje.


‘O, die zijn voor mij,’ wuift ze m’n verwondering weg, ‘voor als ik teveel te sjouwen heb.’


Ik weet niet dat ze suikerpatiënt is.


Het eten staat klaar bij de deur: stapelpannetjes, tassen, bakjes, losse zakjes…


- En dit had je allemaal aan je fiets willen hangen?


‘O, jongen, ik heb ook nog een bagagedrager.’


Met een licht uitdagende blik schuift ze er nog een paar dozen bij en zegt:


’Ja, als we toch met de auto gaan… wat van deze bakjes en schaaltjes… dat staat zoveel leuker bij een rijsttafel.’


- Pardon, een rijsttafel?


‘Nou ja, een soort van.’


Ze heeft kennelijk een paar dagen staan koken.



Oude Waal in de winter, foto uit de koffer.

Urtha Ririhatuela, Els van den Berg en Laura Loupatty, september 1991.


‘Dit costuum is het enige dat ik van mijn Chinese oma heb,’ vertelde Els. Ze was er zuinig op en droeg het alleen naar speciale gelegenheden. Nu, na het uitdiepen van de koffer, veronderstel ik dat het een geschenk moet zijn geweest van de moeder van haar onbekende, Chinese vader. Wellicht bij de geboorte van Els aan haar moeder Johanna geschonken.



Nog even vlug-vlug grist ze van alles uit het stampvolle keukentje. Ik wacht in de woonkamer aan de straatkant. Het uitzicht over de boten in de Oude Waal is licht en wijds. Aan de overkant leunen en kreunen zeventiende-eeuwse panden tegen elkaar, de Binnenkant. Oud, ongerestaureerd Amsterdam, prachtig. Dankzij de Nieuwmarkt-rellen bleef de buurt behouden, Els was geregeld van de partij.


De huiskamer is eenvoudig en gezellig. Als je de stekjes, planten, gedroogde kruiden en textielen lapjes wegdenkt, oogt het misschien wat spartaans.


- Doet je verwarming het niet?


‘Ach, die heb ik liever niet aan. Ik slaap graag met het raam open.’ 

In haar slaapkamer ligt het matras op de grond.


Een familielid vertelde me: ‘Dwars door hun huiskamer aan de Schubertstraat liepen er verwarmingsbuizen van de benedenburen. Joseph (Daddy) zei altijd dat hij gratis verwarming had. Tot en met de slaapkamers op zolder aan toe. Toch gingen ze ’s avonds met een slaapmuts op naar bed. De gaskachel ging bij hun pas aan als het min tien graden was of zo.’


Oude Waal in de winter, foto uit de koffer.



Her en der zie ik aandenkens die Els wellicht niet zozeer om hun schoonheid als wel om hun verhaal bewaart. Bovenop een kast rust een oude koffer. Een grote, vooroorlogse koffer met een vaag ruitje en op de hoeken beschermstukken van leer. Met vaste hand staat er duidelijk de letter D op geschreven.


‘Mooi, hè, die is nog uit Indië meegekomen.’


- En die D…?


‘Daddy heet Dué.’


Ze ziet dat ik het niet begrijp.


‘M’n biologische vader heb ik niet gekend. Daddy heeft ons groot-gebracht. Nou, dit is het wel zo’n beetje, denk je dat het allemaal in de auto past...?’ 


Het eten is belangrijker.


Maar toch… ik sta in haar huiskamer en kijk naar de koffer die nu, ruim dertig jaar later, in mijn huiskamer ligt.


Els werkt inmiddels bij het Emma Kinderziekenhuis, gespecialiseerd in kankerbehandeling. Om de twee maanden krijgt ze twee weken vrij tot m’n verwondering. 

‘Het is zwaar werk, hoor.’

(En dat is niet alleen doordat ze de nachtdienst op zich neemt om de jongere collega’s met gezinnen te ontlasten).

‘Je gaat je aan die kinderen hechten, daar ontkom je niet aan. En in de stilte van de nacht is .


hun ellende nog aandoenlijker. Niet iedereen kan dat aan.’

In de stilte van de nacht – ik veronderstel dat ze op iets doelt als de klank van zacht jammerende kinderstemmetjes door een hoge kale gang van een gebouw uit de vorige eeuw...

Dichtbij in de buurt staat het Ronald Mcdonaldhuis waar ouders kunnen intrekken. Op een dag zeg ik, vegetariër, dat het toch van de gekke is dat een fastfoodketen eerst kinderen van slecht voedsel voorziet en vervolgens goodwill kweekt door met belastinggeld (want aftrekbaar) bij de slachtoffers…. 

‘Je wéét niet waar je het over hebt!’ onderbreekt ze me fel, hevig verontwaardigd. ‘Het doet de ouders zó goed om dichtbij hun kind te blijven!’

Ik zwijg, we hebben beiden gelijk.

Zij 'n beetje meer dan ik


Jaren later vertelt een oudere vriend dat hij op een keer samen met voornaamste man van het kinderziekenhuis, de kinderoncoloog Tom Voûte, door het Mcdonaldhuis liep. Hij had de professor ergens aan een bar leren kennen. ‘Daar zat een man die er duidelijk even helemaal doorheen was.’


‘Zie je die vrouw daar met die emmer in de weer?’ vroeg Voûte hem. ‘Die woont ergens in ’t Gooi. In een kast van een huis met personeel. Komt hier al jaren elke donderdag de toiletten schoonmaken.’

Els droeg Tom Voûte op handen: ‘Een fantastische vent.’


Fotomapje aangetast door vergaan plastic.

In 1988 gaat het kinderziekenhuis op in het AMC in Zuidoost. Het personeel mag bieden op goederen die niet mee verhuizen.


Els koopt een hoog, verstelbaar bed. Voor het geval dat Daddy of Moeder thuis verpleging nodig mochten hebben. 


Ais en ik vervoeren het vooroorlogse ledikant in delen naar de Schubertstraat. 


De negenentachtig-jarige man kijkt lijdzaam toe en zegt niets. Als we willen vertrekken, roept hij zachtjes Ais terug en drukt hem een rolletje gekleurde Rang in de hand. Dankzij wikkels zijn ze niet aan elkaar verkleefd.


Helpen in een onderontwikkeld, arm oord is voor Els niet langer mogelijk. Suikerziekte dwingt de Indische vluchtelinge – na honderden tijdelijke verblijfplaatsen – voorgoed kiezen voor een vaste stek. 




Na getuige te zijn geweest van zoveel honger-ellende in Biafra, Bangladesh en misschien ook eerder, tijdens de oorlogsjaren in Indië, is het niet verwonderlijk dat ze zelf ook iets met eten had. 



Binnen het gezin, naast haar twee slanke en populaire zussen, bleef Els in moeders bewoording ‘ons Chineesje’. 

De enige keer in twintig jaar dat ik met els woorden kreeg, was tijdens een etentje in ‘99. 

Ik wilde iets zeggen over 'n vriendin van haar maar kende haar naam niet en noemde haar die vrouw met die oog-afwijking. 

Het bestek viel net niet uit haar hand. Woedend!

‘Je duidt iemand niet bij z’n handicap!’ 

Alsof ik haar persoonlijk had beledigd, stond ze op en liep weg.


Omdat ze wist dat ik haar niet zou laten betalen, fietste ze een dag eerder naar het restaurant waar ik had gereserveerd. Om alvast een aanbetaling te doen – die uiteindelijk dichtbij het eindbedrag kwam. 





Els had niet veel op met geld. Maar wel met schuld. De vrouw die iedereen hielp, kon zelf aan niemand iets verplicht zijn. 

Liever had ze dat de wereld bij haar in het krijt stond. 

Maar, zacht gezegd, de wereld is kort van memorie.




Op latere leeftijd kwam er bij haar soms een zachte, onderhuidse wrevel alsnog naar boven, meestal over relatief kleine zaken die zij ‘zo oneerlijk’ noemde. 



De oorzaak leek me vaak dat zij – hoe kordaat en doortastend doorgaans voor anderen – te weinig of te laat voor zichzelf was opgekomen.

Soms was het zelfs komisch. 

Recht van het ziekenhuis stormde ze op een middag binnen, hoogst


verontwaardigd, omdat ze het zooooo oneerlijk vond dat zij, jarenlang verpleegster, voor een tamelijk urgent onderzoek in het ziekenhuis achteraan op een wachtlijst van maanden werd geplaatst. 


‘Als je bij de bakker werkt, krijg je toch ook gratis gebakjes mee naar huis!’


Ondanks al het geweld dat ze had meegemaakt, behield ze toch een rooskleurig beeld van de mensheid. 


Te rooskleurig misschien. 


Zo vond ze het oneerlijk dat haar zussen in het zonnige Californië alle zorg en verpleging van Daddy en Moeder al die jaren bij haar neerlegden, zonder ooit een woord van overleg of dank.


Beide zusters stonden echter op de stoep toen moeder stierf en beiden eigenden zich zonder overleg en dank de familiejuwelen toe. 


‘Natuurlijk moeten die sieraden binnen de familie blijven,’ mopperde Els later, ‘en natuurlijk heb ik geen kinderen. Maar ik had mijn deel graag zèlf over m’n nichtjes verdeeld.’


Af en toe kwam ze wel in opstand. Wanneer de kwartaal-controle voor haar suikerspiegel goed bleek, liep ze regelrecht het centrale AMC-plein op en bestelde de allergrootste toeter softijs. 


- Zoveel zout, suiker en room… is dat niet 'n beetje veel van 't goede?


‘Vast wel,’ meesmuilde de doorgewinterde verpleegster. ‘ e moet het allemaal ook weer niet tè serieus nemen.’


Later, na haar overlijden, begrijp ik dit wat beter. Ergens lees ik over de enigszins stoïcijnse levens-lessen die een oude, wijze vrouw in de VS voorhoudt aan een groep jongeren. 


Ergens aan het eind van haar uitleg mompelt ze onverwachts nog een laatste overweging: 

‘Misschien had ik toch wat vaker een ijsje moeten eten.’


Typerend voor Els was haar verzet tegen de verbouwing van haar huis aan de Oude Waal. Namelijk te laat: ze hield meer rekening met de anderen in haar gebouw dan die anderen zelf.


Pas nadat de architect de bouwtekeningen had goedgekeurd en gestempeld had afgeleverd, kwam ze in verweer.


Na de restauratie zou haar woonruimte namelijk verdeeld over twee verdiepingen komen te  liggen. 


Trappen binnen de woning. 


Niet eerlijk.


Toch besefte ze ook wel dat ze door haar afnemende flexibiliteit er niet veel langer kon blijven. 


Rond de Oude Waal voelde ze zich thuis: er woonde een internationale mix aan buren met soms zelfs eenzelfde achtergrond. Met velen was ze inmiddels jarenlang bevriend.


Els kreeg vervangende woonruimte aangeboden. Ze eiste een tuintje en kwam mede daardoor aan de Marathonweg terecht, tamelijk ver weg van haar geliefde Nieuwmarkt-buurtje. 


Tijdens de millenniumwisseling maakte de wereld zich zorgen over het gerucht dat computerchips de overgang van 99 naar 00 niet konden verwerken. 


Heel vervelend met al die atoomwapens. Maar ook in 'n beetje strijkbout zat standaard al een chip met een klokje ingebouwd. 

Zo'n chip kon raar gaan doen – volgens vele, vele angstpraatjes.


Dan zal het alarm wel afgaan, veronderstelden we. Een goede reden om met oudjaar een feestje in de winkel te houden. 


Zodra de digi-tellers in Nieuw Zeeland naar 2000 draaiden, was duidelijk dat de

wereld niet verging of explodeerde – en dat kwam de feestvreugde bij de rest van de wereld alleen maar ten goede.


Tegen 20:00 uur wandelde Els binnen. Sinds onze woordenwisseling in het restaurant had ik haar niet meer gezien.


‘Ja, als je me uitnodigt, dan kom ik ook.’ 

Ik kon me niet herinneren dat ik haar had uitgenodigd. Om het ijs te breken had ze dat zelf maar gedaan.


- Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.


Staalstraat 3, Amsterdam, 31 december 1999.


Ais naderhand: ‘Wat me frappeerde, was dat ze niet langer dat eeuwige staartje droeg maar de haren eindelijk los liet hangen. Zoals vroeger.’

Staalstraat 3, Amsterdam, 31 december 1999.



Mogelijk was het een van haar laatste feestjes. In maart van datzelfde jaar besloten we mijn vijftigste verjaardag achter de hoge muren in de Verboden Stad van Beijing te vieren. 


‘Kan hij vast wennen aan het bejaardenhuis,’ lichtte Ais graag toe.


Volstrekt onverwachts stond, in de donkerte van de ochtend van vertrek, Els ons op Schiphol op te wachten. 

Met een langwerpige doos onder de arm: een Vader Abraham Koek van een meter.


- Huh?





Een half uurtje later moest de handbagage door de scan. 

‘Wat voor koek, zegt u?'


Bij het aan boord gaan, vonden ‘m beslist te groot: ‘Kunt u ‘m niet even dubbel vouwen?’


In die jaren telde Beijing nauwelijks koffiehuizen of andere tentjes om even te ontbijten. Al helemaal niet in de tijdelijke eensteen-buurtjes buiten de buitenste ringweg. Abraham kwam goed van pas – tot de laatste kruimel.


Foto Marijke Heuff



Haar suikerziekte nam toe. Haar vele vrienden en vriendinnen bleven langskomen maar zelf kwam ze steeds minder buiten. Halverwege het jaar raakte ze plots in coma. 


Het ziekenhuiskamertje, hoog binnen een AMC-toren, stond vol jonge mensen uit allerlei windhoeken. Op het bed lag Els’ lichaam te vechten, het gezicht bleef onbewogen, haar hart bleef bonken. 


Toen de pijnstillerdosis voor de zoveelse maal werd verhoogd, keek een jong Bengali meisje in ongeloof de kring rond.


Niemand deelde haar paniek. 


Gezamenlijjk wachtten we Els’ lichaamsstrijd af op stoelen of hangend tegen de muren.


Zonder dat het was uitgesproken ‘wist’  iedereen dat ze niet uit de coma zou ontwaken – en dat dit maar beter was ook. 


Aan de andere kant van het vechtende lichaam zat het enige aanwezige familielid, een dertig jarig nichtje uit de VS. Voortdurend fluisterde ze Els iets in het oor. Christelijke boodschappen in het Engels, zo te horen. 


Het irriteerde me mateloos. Ik vroeg me af of ik mocht, kon en moest ingrijpen. Maar ik kwam er niet uit; familie blijft familie… toch?


Met een laatste zucht trok over Els' gezicht een geel-groene waas. Lang verwacht en toch plots bleek de strijd gestreden en lag er nog slechts een levenloos lichaam. 


Ik keek en zag een mij vreemd, enigszins voornaam gelaat. Misschien doordat het innerlijk, het persoonlijke, ineens weg was. 


Voor mij was het aanschouwen van het eigenlijke dood gaan – in mijn armen – volstrekt nieuw. In de metro naar huis, temidden van Ikea-klanten, moest ik het aan Ais kwijt:


’Alsof je ineens zicht krijgt op haar onbekende vader, grootouders… eigenlijk op àl haar voorouders… op eeuwen van menselijk bestaan…’

‘O, en nu ineens gaat onze belanda totok wèl over op goena-goena?’


Enfin.

Sudah.




Het Parool, 10 augustus 2000





Elsje Adèle van den Berg

geboren te Palembang 4 februari 1928

overleden te Amsterdam 8 augustus 2000

Terug naar deel Nagelaten koffer


Home


blog inhoud


26 okt. 2016 09:43




All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty