kashba

Samuel van de Putte 2

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty & Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20- 6 23 55 64

lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Ongerust kijkt hij achterom. Onder het maanlicht oogt de woestijn als een sneeuwvlakte. Vanaf een zandrug zwaaien drie silhouetten hem na. Z’n beste vrienden, want dat zijn ze inmiddels wel. Zelfs hun kleding wuift licht in de nog koele woestijnwind.


Kort na de overtocht van Italië naar Egypte hadden ze hun Franse mantels en pantalons, hun Italiaanse hoeden en schoenen, verwisseld voor eenvoudige djellabas, keffiyehs en sandalen.


'Aan de overkant van de Méditerranée dient men op te gaan in de couleur locale,' waarschuwden de nieuwmodische reisboekjes (die zelf de oversteek niet maakten), 'anders is men voor elke boef, bedrieger of bedelaar aldaar de kans van de dag.'


Met brede armgebaren zwaait Samuel naar hen terug. Opdat ze hem zolang mogelijk kunnen onderscheiden in de stofwolkerige karavaan richting daglicht. Het kon immers zo maar een paar jaar duren eer ze elkaar zouden weerzien.


Toen Egmond en hij een jaar eerder voet aan wal zetten in Alexandrië, herinnerde de eeuwenoude hoofdstad van Egypte nog slechts vaag aan haar naam en faam als metropool met 400.000 inwoners. Het aantal lag nu eerder richting 4000.


Samen met twee Engelse jongens besloten ze door te steken naar Syrië. Om via de Rode Zee, Jeruzalem, Beiroet en de tussenliggende woestijnen uiteindelijk tot Aleppo te komen. Mogelijk zou Samuel nog alleen verder gaan en de zijderoute een stuk ‘stroomopwaarts’ volgen. Daar had hij het althans over.


In voorgaande eeuwen was Aleppo uitgegroeid tot een befaamd, rijk en cultureel centrum. Gelegen op een kruispunt van meerdere karavaan-routes ontmoette Oost en West elkaar in haar bazaars. 


De bedrijvigheid maakte Aleppo na Constantinopel de voornaamste stad in het Ottomaanse rijk. 


Alleen al de vele Venetiaanse pakhuizen getuigden van de profijtelijke overslag waardoor met name de specerijen in Europa uiteindelijk zo peperduur werden.


Maar misschien spraken ook de recentelijk in het Frans vertaalde Duizend-en-een nacht vertellingen tot de verbeelding van de jongemannen.





Mahmoud Farshchian


Jean-Étienne Liotard



In Parijs en Rome was hun de opkomende Turkomanie – niet te verwarren met de veel eerdere Tulpenmanie – niet ontgaan: de kleurige schilderijen met oriëntaalse voorstellingen, de gemaskerde bals in oosterse stijl in ‘Ottomaanse dragt’ met geborduurd vestjes (mintan), kaftans (qafṭān), pofbroek (zibin) grote bolle hoofdtooisels (tülbend), begeleid door Turkse composities van Brahms, Rossini, Gluck, Händel en Mozart…


De elite en kunstenaars in Europese hoofdsteden projecteerden een rijke, melancholische, romantische, erotische fantasie op het Ottomaanse Rijk die weinig met de Oriënt te maken had maar alles met de Europese cultuur – kortom de begindagen van het Oriëntalisme.


In Aleppo waren de consulaten van Venetië, Frankrijk, Engeland en Holland echter al lang geleden weer gesloten. Na diverse Ottomaanse invasies en maar liefst zes hongersnoden binnen vijftig jaar kleefde de stad nog weinig grandeur aan.


Haar ondergang was echter al in 1488 ingezet wanneer Bartolomeus Dias de zee-route om de zuidpunt van Afrika ontdekt.


Vier jaar later zette Columbus voet aan wal in Amerika. De wereld van geld en goederen kantelde als het ware: Europa was niet langer een eindstation maar kwam in het midden te liggen.


Vervoer over zee bleek spoedig zoveel profijtelijker dan over land. 

Salvator Dali

Een doorsnee schip uit die tijd bleek even veel te kunnen vervoeren als een



karavaan met zesduizend kamelen – en met veel minder last van douanes, afpersingen, overvallen, enzovoorts.


Wat de ondergang ook versnelde, was dat de Portugezen geen kans voorbij lieten gaan om de traditionele karavaanroutes te saboteren of daadwerkelijk aan te vallen.


Samenwerken zou profijtelijker zijn geweest, maar kortzichtige gulzigheid wenste zich een monopolie. Evenals bij de Hollanders, Engelsen en Fransen enkele decennia later. Pas veel later, na het mislukken van hun pasjessysteem voor nota bene lokale handelslieden, drong het door tot de Heren Zeventien, de VOC-bewindhebbers te Amsterdam, dat vrijhandel wel eens lucratiever kon zijn.


VOC Kamer Hoorn geschilderd door Johan de Baen in 1682



Binnen een halve eeuw na 1524, nadat Vasco da Gama als eerste de zeilroute via Afrika’s Kaap de Goede Hoop naar India volbracht, verschrompelden gestaag de royale provisies van Indiase, Perzische, Arabische en Italiaanse handelshuizen die van oudsher alle specerijen, zijde, parels, edelstenen en textiel per karavaan van Oost naar West verhandelden.


Om de tocht naar Aleppo te regelen, betrokken de vier een sharif (of madouga). Een dergelijke karavaan-hoofdman diende niet alleen de route door de woestijn te bepalen en hun veiligheid te garanderen, maar ook alles te regelen wat een groepje


voyageurs onderweg vermag nodig te hebben: water en voedsel voor de jongemannen en de dieren, wijn, bedienden, keukenpersoneel, enzovoorts.


Het was even schrikken wat er zoal voor hun kleine, uitgelezen karavaan ‘nodig’ was – terwijl de voornaamste keuze nog gemaakt moest worden: gaan we ter paard of nemen we die bult, ‘dat door een comité ontworpen paard’.


Daar denkt de lokale bevolking duidelijk anders over, kameel stamt van het Arabische  ǧamal, wat ‘sierlijk beest’ betekent.


Een uniek dier dat als enige een last van gemiddeld driehonderd kilo door de woestijn kan dragen en zo nodig wekenlang zonder te drinken verder kan. Per dag verbruiken kamelen slechts zo’n anderhalve liter vocht waar andere dieren twintig liter of meer aan stoom afblazen.


Paarden – een ruiter heeft meerdere vervangingen nodig tijdens een karavaantocht – kon je aan het eind van de rit weliswaar weer verkopen, maar dan dienden de dieren toch eerst een half jaartje tot rust te komen en aan te sterken. Kamelen hadden slechts twee maanden nodig om te herstellen van een lange reis.


Geen enkele paardrijder raakt echter ooit gewend om zo ver achterop te stuiteren op de kont van het dier, met de benen bungelend over vracht aan beide flanken en met als enige houvast ellenlange teugels naar een pedante kop ergens helemaal voorop.

Maar met neusgaten die dicht kunnen, met ogen voorzien van een derde ooglid dat als een high tech ruitenwisser het zand horizontaal opzij schuift, wulps-lange wimpers die het felle zonlicht dimmen en breed



uitlopende eeltkussens om niet in het zand weg te zakken, valt er nauwelijks een beter ‘woestijnschip’ te ontwerpen.


Émile Rouergue


Voor geen goud wilden jongemannen echter betrapt worden in zo’n hawdajmahoffi  (ook wel of kajawa genoemd). Zo’n vierkante bak waarin de reiziger zich op de een of andere manier rond of over de bult in het midden dient te draperen. 


De parasol beschermt weliswaar tegen de meedogenloze zonnestralen, maar de weerkaatsing op het zand is even huid verschroeiend.


Trouwens, talloos waren de verhalen over hoe een hawdaj plots onder de kameel was komen te hangen – zonder dat de overige kārwān-leden er meteen erg in hadden.




Kortom, het ‘woestijnschip’ was en bleef het beste vervoermiddel, maar de meeste karavaan gangers lopen er net zo lief naast. Van kameel rijden ben je eerder moe.


‘Wie goedkoop wil reizen heeft aan drie kamelen p.p. voldoende,’ adviseren de reisboekjes. 


Naast de jongens liep een tiental kamelen, onderling neus aan staart verbonden. Het laatste dier droeg een bel om de nek. Om te alarmeren als iemand met een deel van de stoet vandoor probeerde te gaan.


Voor Samuels vrienden is in Aleppo het keerpunt bereikt. Hun terugweg zal zoveel mogelijk overzee gaan. Ze zijn inmiddels drie jaar van huis en hebben geen tijd en zin meer om Italië en Frankrijk nog eens over land te doorkruisen.


Het zal Egmond niet al te moeilijk vallen zich weer te schikken in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Sinds de afgelopen gouden eeuw is het land rap veranderd in een ‘adellijke republiek’ met een overwegend boerengemeenschap.


Hij kan moeiteloos de maatschappelijk positie innemen die hij voor vertrek reeds kreeg toegekend. Maar de reislust blijft bij tijd en wijle knagen. Een tijdlang wordt hij bijvoorbeeld ‘Representant van de Staten van Holland en West-Friesland bij het Hof van de Koning van Napels en Sicilië’.


In Samuel is echter de reiziger opgestaan.


De karavaan waarmee hij Aleppo verlaat, is tamelijk klein: een paar honderd dieren, voornamelijk kamelen en ezels. Daarbij komen dan nog de paarden voor de sharif en z’n mannen.


Een kilometer verderop, waar de karavaanroute een ruime bocht om Aleppo maakt, sluiten zij zich aan. Op verzamelplaatsen in de nabijheid van een grotere stad blijven karavanen wat langer zodat de leden de markten, geldwisselaars of bordelen kunnen bezoeken terwijl de dieren wat kunnen rusten en aansterken.


In de vroege ochtend staan zo’n tweeduizend kamelen in rijen opgesteld om te vertrekken. Vierhonderd ervan zijn bepakt met handelsgoederen. Nog een paar honderd hebben passagiers tot last, al dan niet met hun bagage. Een groot aantal kamelen is ter verkoop, ter plekke of in een volgende plaats. Rondom wachten tientallen kleine kameelhouders op een laatste opdracht.


Enkele sheiks met eigen beveiliging en bedienden gaan mee. Achteraan lopen nog een paar honderd pakezels en helemaal achteraan vinden armlastigen clandestien bescherming.


Hoe groter de karavaan, des te meer bewakende ruiters en wellicht veiliger voor iedereen. Onderweg sluiten andere karavanen zich aan waardoor het aantal dieren zich ineens kan verdubbelen of zelfs oplopen tot vijfduizend of meer.




De grootste bedreiging voor nomaden en karavanen vormen uiteraard de opgeworpen grenzen van nieuwe naties – ook al zetten die tegelijkertijd vaak weer nieuwe bevolkingsgroepen aan de wandel. Geen paradijs zonder uitsluiting.


Samuels gids koopt bescherming bij de opper-sharif en z’n bewapende ruiters die op en neer langs de karavaan surveilleren.


Om overvallen en diefstallen zoveel mogelijk af te weren, selecteert een sharif z’n manschappen het liefst uit omzwervende, soms afgunstige of in nood verkerende nomadengroepen. De sharif is zowel baas als rechter binnen de voorttrekkende gemeenschap die karavaan heet.


Hun allerbelangrijkste taak is echter de karavaan gaande te houden. Stilstaand zouden ze niet alleen een makkelijkere prooi vormen, maar elk klein oponthoud doet de stoet uiteen waaieren. De kamelen gaan ter plekke op zoek naar een bosje of struikje en


de pakezels vinden het prompt wel weer welletjes voor vandaag.


Stoppen leidt tot voederen, wat leidt tot herpakken van de vracht en tot niet aankomen voordat de duisternis valt.


Niet dat ze daar geen ervaring mee hebben. Bij zandstormen gaan de kamelen liggen – met de reizigers er schuilend achter.


Een enkele keer zijn de stormen zelfs zo plots en fel dat karavaan gangers zich met de handen voor het gezicht in het zand laten vallen. Soms verkort de sharif  met opzet de rit om afstand te scheppen met een voorliggende karavaan.  





 


                                                  K.E. Makovsky


Een derde van de karavaan buigt af naar Bagdad. De rest heeft de haven van Basra als eindbestemming, die op duizend kilometer oftewel 350 kameeluren van Aleppo vandaan ligt. Niet alleen wordt de havenstad geregeld door omringende stammen geplunderd, de afgelopen dertig jaar werd de bevolking twee maal door de pest gehalveerd.


Samuel gaat liever naar Isfahan. Misschien lukt het hem in contact te komen met een van de vooraanstaande geneeskundigen waar de universiteiten van Isfahan, Bagdad, Samarkand en andere ‘parels langs de zijderoute’ al eeuwen om bekend staan.


Onder kārwān-leden staat de oude hoofdstad van Perzië bekend als Nesf-e-Jahan, als ‘de halve wereld’. Vanuit de verre omtrek komt namelijk alles en iedereen er samen om van alles te verhandelen:


voedsel, dieren, zijde, textiel, gereedschappen, specerijen, edelstenen, gevangenen, en wat al niet meer.


Bijwijlen telde Isfahan wel een miljoen inwoners. Handelaars uit omringende volkeren van rond de Middellandse, Kaspische Zee of de Perzische Golf bouwden er handelshuizen op.


Bij gevolg kent Isfahan vele grote, prachtige bouw-werken: moskeeën, kathedralen en bruggen die soms 33 bogen tellen. 


Maar ook het toen reeds wereldwijd beroemde Meidan Emam: een plein van een halve


kilometer lang bij tweehonderd meter breed, omzoomd met winkelgalerijen en ’s avonds verlicht dankzij duizenden olielampen.


Ook de VOC probeerde er – een eeuw eerder – een handelspost te stichten. Langer dan vijftien jaar bleek het verblijf niet profijtelijk voor de Heeren Zeventien in Amsterdam. Isfahan lag te diep het binnenland in. Handelen raakte te veel verstrikt in de omringende culturen. Met andermans politieke belangen en oorlogen.


Veel tijd om Isfahan te toeren krijgt Samuel niet.


De Safavidische Shahs –– een eeuw eerder in Perzië aan de macht gekomen als een van de zogenoemde gunpowder empires –– verliezen steeds meer macht. Vanuit het oosten valt de Afghaanse Hotaki’s aan. In het Noorden bevecht Peter de Grote terrein rond de Kaspische Zee.


De herleving van de Shia Islam leidt binnenlands tot onverdraagzaamheid met soennieten, zoroastriërs, joden, Armeense en Georgische christenen. Ondertussen raakt de Shah-dynastie in decadentie en verval geraakt.



De jonge Sultan Husayn begon z’n bewind in 1694 met streng-orthodoxe maatregelen voor het volk maar geeft zichzelf over aan wijn, vrouwen en gezang.


Ondanks het vele bloed aan z’n handen interesseert politiek hem niet zo. Binnens-monds heeft hij de bijnaam Yakhshidir, oftewel Goed zo.


Zonder betrouwbare informatie moet Samuel beslissen. Hij moet keuzes maken die de reis zomaar met een paar jaar kunnen verlengen.

Hij kan niet langer klakkeloos zijn


grote voorbeeld navolgen, de Italiaanse arts Gemelli Careri en in de meest rechte lijn tot China proberen te komen. Bijkomend voordeel: de route via Afghaanse woestijnen en gebergten behoort tot de zwaarste en gevaarlijkste.


Hij wil al het strijdgeweld – de opmaat tot de immer nog voortdurende Great Game in Centraal Azië – omzeilen door eerst zuidelijker te reizen en zo in een bocht er onderdoor te gaan. 


Als hij dichtbij de kust van de de Perzische Golf karavaneert, zou hij over


een paar maanden Gamron kunnen aandoen (het huidige Bandar Abbas in Iran). Het is de havenplaats waar het VOC-handelskantoor voor Perzië zich tenslotte terugtrok.


Het zal wellicht betrouwbaarder zijn om via hun kantoor brieven te versturen dan via een van de vele postduif-diensten die Isfahan aanbiedt. Geregeld zag hij ze langs de route staan: om de kleine honderd kilometer een til in de vorm van een toren.


Ondanks alle gevaren laat de Compagnie tot nog toe veel van haar post uit Perzië en India liever over land gaan dan over zee.




Het VOC kantoor in Gamron maakt dankbaar gebruik van kooplieden en missionarissen die aankomen in de Iraanse haven-plaats Basra en over land naar de Turkse havenstad İskenderun reizen, om vandaar met de boot naar Marseille verder te gaan.

Bovendien kan hij er wellicht een kredietbrief te gelde maken. Met de langere route voor de boeg kan hij wel wat meer geld op zak gebruiken. Wie weet welke plotse politieke strubbelingen z'n weg weer zullen blokkeren. Z’n geldbuidel is – ondanks wat z’n vrienden hem nog voorschoten bij vertrek – het afgelopen jaar danig geslonken.


Onder karavaanleden bestaat er een ijzeren regel dat men elkaar niet besteelt. Eenmaal binnen in de karavanserai zijn zowaar misdadigers veilig voor de nacht, naar verluidt zelfs als ze elkaars vijand zijn.


Wie toch iets probeert, krijgt prompt de hele gemeenschap tegen zich en is z’n leven niet meer zeker. Zonder onderling vertrouwen is het dagelijkse reizen onmogelijk – de omgeving levert op zich al meer dan voldoende gevaren op.


Een karavaan trekt niet zonder reden het liefst van karavanserai tot serai. Wie voor de nacht binnen is, moet zich veilig wanen om te kunnen slapen. Voor zover de teken, die op de kamelen meeliften, en de ratten het toelaten.


De karavanserai werd rond de tiende eeuw als militair fort bedacht. Meestal liggen ze een dagtocht van dertig tot veertig kilometer van elkaar. De basisvorm is een muur die een centraal plein afschermt.


Bij de poort staan bewapende wachters. In de muur bevinden zich nissen om te


slapen. De dieren blijven op het middenterrein. Een deel van de betaling is de dierenstront die achterblijft want kostbaar als mest en brandstof.


In een grotere karavanserai kan Samuel zich wassen. Veelal houdt de warme woestijnwind z’n lichaam zo droog dat z’n kleding alleen vies wordt door uitwendig vuil. Een shirt, djellaba of keffiyeh hoeft hooguit eens in de twee weken te worden gewassen.


De hete wind met nul procent vochtigheid droogt niet alleen z’n huid uit maar evenzogoed z’n ogen, oren en oksels. Van z’n neus kan hij maar beter afblijven, de haartjes prikken binnen soms als spelden.


Vaker is de karavaan echter aangewezen op het opzetten en afbreken van de eigen tenten. Met verkorte nachtrust tot gevolg. Als iedereen zeult Samuel z’n eigen karpet mee. Sommige nachten rolt hij zich erin op, want hoe heet het overdag


ook kan worden, in de nacht kunnen twee doorstikte dekens te weinig blijken te zijn.


Ervaren als hij inmiddels is, weet hij de juiste plek te kiezen: weg van de stinkende kamelen en uit de rook van de kookvuurtjes, maar ook weer niet te dicht aan de riskante buitenrand van het tijdelijke dorp.

Ook schorpioenen en slangen vormen gevaar. Tegen een beet van de eerste schijnt het smeren van fijngestampte knoflook te helpen, tegen de tweede de uitroep 'La ilaha illa Allah!’


Karavanen vertrekken vroeg in het duister van de vroege ochtend. Oudjes in omringende dorpen houden dat nauwlettend in de gaten, desnoods blijven ze de hele nacht op, om te voorkomen dat er gereedschap rond het huis, wasgoed van de waslijn of mogelijk een spelend kind verdwijnt.


Rond tien uur, als het heetste deel van de dag begint, strijkt de stoet neer. Pas in de namiddag pakt ieder z’n boeltje weer op om verder te gaan tot het begint te schemeren.

Tijdens zandstormen vindt Samuel bescherming bij z’n trouwe kameel, wiens nukkigheden en buien hij onderhand wel kent en in wiens herkauwende kop hij soms, tijdens de lange hete siësta’s, familieleden uit Zeeland meent te herkennen.


Hij weet dat z’n kameel pas met zeven jaar volwassen werd en uiteindelijk dertig jaar kan worden. Het dier heeft hem tijdens de route duidelijk gemaakt dat het weliswaar wekenlang zonder drinken kan maar niet zonder voedsel. Op de derde dag begint het dan luid te klagen, bij de vierde zakt het geregeld door de knieën en op de vijfde dag


verdomt het nog in beweging te komen. Maar met een paar dadeltjes worden ze al gauw weer vriendjes.


Het tijdrovende op- en afladen doet hij liever zelf. Om een goede balans te verzekeren en onderweg niet in penibele situaties te geraken tussen duizenden stappende stelten.


Als het hem echt even te heet wordt, doopt Samuel net als de anderen z’n meters lange hoofddoek, bijna een soort tulband, in water. Het koelt de hersenen, maar nooit lang. Bovendien is het meestal vuil en stinkend water dat in het


beste geval door een paar linnen lappen werd gezeefd.


Dat komt ook doordat het de sharif niet altijd lukt om bij aankomst bij een meertje of oase de duizenden dieren uit het water te houden.


Het zijn vaak ernstig besnorde kerels, die sharifs. Een kaart of kompas wuiven ze weg, ze hebben voldoende aan de sterren – ook overdag.




Samuel ziet dat de oude gidsen zich verlaten op verlaten bakens als ruïnes en waterbronnen, op welke wind waait in welke richting en wanneer, en op hoek en richting van de ribbels in het woestijnzand. Om daar vervolgens veelbetekenend bij te blijven zwijgen.


Met de jaren krijgt Samuel niet alleen oog voor welke zandkleuren riskant kunnen zijn – de gipsstenen oppervlaktes bijvoorbeeld of paden met mica-rijke steen – maar ook voor de schoonheid ervan.

De ene ochtend kent de woestijn kilometers lang alle tinten rood, roest en oranje, om in de middag over te gaan in stroken zacht en donker geel.


Volstrekt geluidloos zindert soms de stilte tijdens de hitte van het middaguur. Als er een vogel over z’n hoofd vliegt, klinkt het alsof iemand dichtbij z’n oor brieven doorscheurt.


Af en toe vindt hij een steentje dat hij niet kan laten liggen. Kijkend naar de langzaam voort trekkende dieren, beseft hij hoe onveranderlijk ze al duizenden jaar voorttrekken.

Zeeland is ver weg.


Her en der langs de route liggen beenderen en brokstukken uit andere tijdperken. Af en toe passeren ze een vervallen dorpje, mogelijk verlaten na een bloedige overval of toen de waterput droogviel. 


Niemand ruimt de botten, breekt de ruïnes verder af of hergebruikt de losliggende stenen. Alsof het een spookdorpje is, bezet door slangen en ander ongedierte.


Op twee uur afstand van Gamron


wordt de karavaan tegen gehouden. De douane van de plaatselijke sheik komt stadspassen verkopen en belasting over de goederen innen.


In een reizend dorp vol vreemdelingen, wapperende hoofddoeken, grote baarden en burqas kan Samuel zich nog wel verschuilen en een beetje vermommen. Maar in grote pleisterplaatsen is hij eenvoudig de klos.


Om de tijd en thee slurpende onderhandelingen over te slaan, biedt hij meteen aanvallend. Na twee woestijnjaren kent hij de tarieven wel zo’n beetje.


Hij wil tussentijds namelijk naar Gamron, naar het VOC-kantoor. Aanvankelijk kochten Hollandse kooplieden er voornamelijk zijde op, maar sinds de rechtstreekse, overzeese verbinding met China verhandelt de vestiging er voornamelijk rozenolie en wol tegen suiker uit Java of textiel uit India.



Vanaf de eerste opper-koopman in 1630 hield vrijwel geen enkele directeur het er langer vol dan een jaar of twee. Zo’n tien procent van hen doordat ze binnen die periode overleden.


Als Samuel aanklopt is er juist weer een wisseling van de wacht geweest. Directeur De Croeze was nog geen half jaar op z’n post of hij overleed. De tweede man, assistent De Backer, weet niet wat hij aan moet met deze, naar eigen zeggen over land reizende Hollandse particulier. Is de man wel wie hij beweert te zijn? Is hij geen handelsspion voor de Fransen of de Engelsen?


De ontvangst is nogal een ontnuchtering voor Samuel. Men ontvangt hem met zoveel achterdocht en verdachtmaking dat hij zich beledigd voelt. 


Zijn broer Carel is nota bene ‘commies ten kantore van de convooien’ te Amsterdam en broer Reinier is ‘kapitein ter zee bij de


Admiraliteit van Amsterdam’. 

Maar dat alles kan de assistent niet verifiëren en de introductiebrieven vertrouwt hij evenmin. Kortom, hij wil of durft geen enkele verantwoordlijkheid te nemen.


VOC-soldaten


Boos besluit Samuel te overnachten bij de concurrentie, de ‘Engelse Logie’. Slim is het niet, het maakt hem des te verdachter. Het schaadt de geloofwaardigheid van z’n reispapieren, die zowel op reputatie berust als op roddel – zoals hij later nog zal merken.


De volgende ochtend sluit hij weer aan bij de karavaan die aldoor nog buiten de haven van Gamron bivakkeert. Diep in het zuiden van India ligt de veel grotere VOC handelspost Cochin. Daar kan hij de boot naar Vlissingen nemen of besluiten alsnog verder te reizen, naar China.


Hij heeft een jaar de tijd om erover na te denken.


Inhoud Samuel van de Putte


Home


Blog NL





All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty