kashba

Birmaans Rood

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty & Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20- 6 23 55 64

lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


‘Waarom gaan ze niet een lekker biertje brouwen of zo?’ grapt een hardwerkende vriendin als het over monniken gaat. Ze heeft weinig begrip voor ‘die bedelaars met hun kuise kloosterleven’.


Toch zet ze zich dagelijks in voor mensen die niet mee kunnen in onze kapitalistische maatschappij, waar niet-meedoen geen optie meer is want ook het spreekwoordelijke hutje op de hei is inmiddels onbetaalbaar.


En ook heeft ze wel weer begrip voor noeste werkers die intekenen op een tiendaagse retraite in een Limburgs klooster à raison van honderd euro per dag. Maar een kloosterleven blijft voor haar synoniem met 'een parasitair leven.'


In Burma is dergelijke kritiek tot dovemansoren gericht –– maar hoe lang nog…



‘We bedelen niet!’ hoor ik een novice zich in duidelijk Engels verweren tegen gelijke aantijgingen door een Duitse toeriste. 'We vrágen niets.'


Vroeg in de ochtend gaan ze de straat op. Veelal voor een korte omgang, tamelijk dun gekleed en blootvoets - zelfs in de koude bergdorpen. Hun optreden is een ingestudeerde discipline: 


kaarsrecht lopen, volstrekt zwijgen, recht vooruit kijken, en in rap tempo doorstappen. 


Totdat iemand hen aanhoudt om eten te schenken. Zonder de persoon ook maar even aan te kijken, houdt de rij kort de pas in. Er wordt geen woord gewisseld. Elke monnik opent de bedelnap, de gever doet een donatie.

Veelal witte rijst.


Natuurlijk houdt de stille omgang even de pas in, als ze uit hun ooghoeken een oudere man of vrouw zien aansnellen. 


Natuurlijk kunnen de jonge novicen achteraan niet aldoor hun mond houden.  


En natuurlijk zitten sommigen van hen ’s avonds in het lokale theehuis te snacken en een Kung Fu film te kijken.


De oudste monnik leidt - letterlijk - de weg en houdt z'n lege nap voor z’n borst geklemd, hij sjouwt niet. Achteraan sjouwt de jongste novice met stapelpannetjes waarin de groep groente of dahlsoep ontvangen. 


Dit kost tijd, het joch raakt telkens achterop.


Steeds weer moet hij het op ‘n rennen zetten want de stoet houdt er zonder omzien de vaart in. 


Na het middaguur mogen monniken namelijk niets meer eten –– officieel dan.



Zodra het daglicht door de mist in het bergdorpje weet te dringen, hoor ik een enkele novice buiten op een platte bel slaan ten teken dat er een groep monniken aankomt. 


Brutaal sluit ik me bij hen aan en probeer onderweg enig contact te maken. Tevergeefs. Ze houden zich stoïcijns aan de regels en doen alsof ze me niet zien. 


Dat is moeilijker voor het kleinste joch achteraan.  Telkens spurten we samen om weer aan te sluiten: hij met z’n stapelpannetje en ik met m’n camera. Al gauw grappen we heimelijk een beetje, letterlijk achter de rug van de groep om. 


Als ik na een half uur stil blijf staan en het rijtje na staar, keren sommigen toch - stijfjes - het hoofd om te zien waar die buitenlandse paljas is gebleven.


Nieuwsgierigheid wint het nog van discipline.


‘Het is de taak van een monnik om z’n medemens gelegenheid te geven generositeit te ontwikkelen,’ legt een jonge monnik uit aan een Duitse vrouw. De hint komt niet over maaar ze knikt instemmend — ook de theorie vindt ze mooi.


Eer ik het goed en wel besef, sta ik tegenover een klas vol zwijgende monniken. Misschien sluimeren er nog wat traumata van vroeger toen het op de fraterschool andersom was — ik voel me op slag heel erg op de verkeerde plek. De klas blijft me stil en afwachtend aankijken. 


Wanneer mensen geen gemeenschappelijke taal hebben, menen ze soms dat ook hun gedachten niet worden verstaan. Maar gezichten spreken vaak boekdelen — en hier lees ik geen onbevangen blik naar westerlingen. 


Begrijpelijk, de Britse kolonialen gingen hier beestachtiger tekeer dan in de omringende landen.


Maar de handen van de voorste monnik biologeren me en ik waag het ze vastleggen. 

De sfeer wordt schriller. 


Totdat het plots tot me doordringt –  ‘we vragen niets’  – dat ik de verkeerde volgorde bewandel. Klunzig en gegeneerd leg ik alsnog voor vijftig man theegeld op tafel. 

Het ijs breekt – een beetje.


Van hun kant mogen monniken een gift niet weigeren. 

Kortgeleden kwam de overheid van Sri Lanka met een oproep om monniken beter eten voor te zetten. 


Onderzoek had uitgewezen dat onder hen een hoger dan landelijk-gemiddeld percentage diabetisch was.

Het ligt zelden aan de monnik.


Een dikdoenerige Tibetaanse lama mocht ik ooit graag vragen of zijn intense aandacht voor het geestelijke niet ten koste ging van het lichamelijke, het langdurige lotuszitten kan toch niet echt bevorderlijk zijn voor de tempel van de ziel. 


Zowel yoga als tantra houden oorspronkelijk meditatie èn lichaamsbeoefening in.


M'n vraag werd niet in dank afgenomen –– ofschoon naast het varken (onwetenheid) en de slang (gespletenheid) toch ook de pauw


(ijdelheid) in het centrum van het Levenswiel staat afgebeeld als een van de drie grootste giffen in het aardse bestaan. 


Burma kent deze problemen niet, bijna iedereen is mager, maar hoe lang zal dit nog duren als je ziet hoe de moderne busy-busy buddhist zich van het offeren aan monniken afmaakt met kant & klaar


producten als pakjes instant bami, koek, chips of snoeprepen…

Een monnik kan moeilijk het eten eerst even besnuffelen of de verpakking gaan zitten lezen. 


Het is zijn plicht de gift te aanvaarden om daarmee de ander te helpen bij het ontwikkelen van goedheid ––en bij gevolg aan een beter karma resp. reincarnatie.

Het slechte eten aan honden geven, zag ik sommigen wel doen, maar of dat nou erg boeddhistisch is… 



...en wie weet wat tzt je eigen reïncarnatie zal zijn…


Geven is makkelijker dan ontvangen,’ psychologiseert de rijke westerling soms. Het boeddhisme beziet de twee daden gelijkwaardiger.



Wellicht behoren Sri Lanka en Burma tot de laatste landen waar het boeddhistische klooster - sangha in het Sanskriet - nog veel van z’n oorspronkelijke opzet heeft behouden. Het zijn ook landen waar kloosterleven en samenleving nog sterk met elkaar zijn verweven.


Meer dan tweeduizend jaar geleden zwierven de eerste boeddhistische volgelingen over de Indiase vlakten. 

Ze waren zwervelingen, gelijk hun hindoeïstische broeders, de sadhus en babas, die eveneens hun maatschappelijke bestaan achter zich lieten – en er tot op vandaag nog steeds met honderd-duizenden rondzwerven.




Voor onze jaartelling ontstonden er op het tegenwoordige Indiase subcontinent dan ook honderden kloosters.


Het twaalfjaarlijkse Kumbh Mela festival, wanneer zo'n tachtig miljoen mensen een pelgrimage maken, stamt uit de begintijd.


Ook de eerste volgelingen van Sakyamuni boeddha trokken na zijn dood – al dan niet in hele kleine groepjes – naar jaarlijkse bijeenkomsten en pelgrimsplekken.



Tijdens de moesson, wanneer de paden modderig en onbegaanbaar werden, talmden zij langer op één plek; bijvoorbeeld in een grot of onder een groep grote bomen.  


Zieke en oudere medebroeders hadden sowieso behoefte aan een veilig verblijf voor langere duur. De eerste vaste onderkomens ontstonden, viharas geheten, in een landschap dat duizenden jaren nagenoeg hetzelfde bleef.


Zieke en oudere medebroeders hadden sowieso behoefte aan een veilig verblijf voor langere duur. De eerste vaste onderkomens ontstonden, viharas geheten, in een landschap dat duizenden jaren nagenoeg hetzelfde bleef.


In de zesde en zevende eeuw telde met name noordelijk India grote aantallen kloosters annex universiteiten, ook voor niet-religieuze studies als medicijnen, astronomie, enzovoorts.


Het waren open instituten, geestelijke ordes die je vrij eenvoudig kon toe- of uittreden. Het waren gemeenschappen die in de elfde en twaalfde eeuw nauwelijks verweer hadden tegen de oorlogszuchtige aanvallen – en vervolgingen – uit streken als hedendaags Mongolië, Iran en Afghanistan.



Het aantal van enkele honderden kloosters – een opvallend aantal gezien de toenmalige wereldbevolking van minder dan 500 miljoen mensen – liep prompt terug tot nagenoeg nul. 


Het boeddhisme vluchtte naar andere, oostelijk gelegen landen als Burma en Thailand of over de Himalaya naar Nepal, Tibet en China.


Geestelijke en wereldlijke macht lijken in deze landen elkaars tegenpolen –– maar ze kunnen slecht zonder elkaar.


Kloosters beoefenen dikwijls vechtsporten en legers noemen zich graag Beschermer van de Boeddhistische Staat. 

Een gewezen soldaat kan op z'n oude dag alsnog het klooster ingaan (zie bovenstaande foto). 


Ook vandaag de dag kan een ieder eenvoudig de sangha in- of uittreden – een kwestie van de bedelnap oppakken of weer bij de boom neerzetten.


Door hun opvallende kledij lijkt het in de internationale media alsof vooral monniken strijdvaardig op de barricade springen tegen de junta – denk aan de Saffraanrevolutie van 2007 of aan de vele protesten tegen de zwaar


vervuilende, uitbuitende fabrieken in beheer van de junta.


Toch komt er verzet uit alle lagen van de bevolking, niet alleen van de laag alleenstaanden die in monnikenkleding leeft – of daarin schuilgaat. 

Studenten, boeren en beroepsbevolking riskeren eigenlijk


meer. Niet alleen ontberen ze de bescherming van de gerespecteerde pij, ze brengen mogelijk hun familieleden in gevaar.

Elke buitenlandse cameralens reageert echter als een stier op het fotogenieke saffraanrood – de mijne niet anders.


De kloosters – zo’n 50.000 in aantal – herbergen thans zo’n vier à vijfhonderdduizend bewoners. 


Een even groot aantal Birmanen leidt een militair leven. 

Sangha en leger spiegelen en beconcureren elkaar wat betreft het werven en opleiden van jongeren –– het geestelijke en wereldlijke leven vult elkaar allesbehalve aan. 


Beide betrekken hun aanwas bij voorkeur uit arme, vergeten dorpen.


Een stadsbewoner gaf onbedoeld een voorbeeld hoe een klooster aan de benodigde financiën komt: 


‘Ik doneer liever aan novicen in kloosters dan dat ik betaal voor hun zuipschuiten van ouders in ver weg gelegen dorpjes –– die toch al vroeg doodgaan.’ 


En met een lachje: ‘Hopelijk helpen donaties m’n karma voor het volgende leven 'n beetje.’


Lange tijd was het ijzeren onderscheid:

in het klooster leer je meer, in het leger verdien je meer. 

Met het opzetten van opleidingen en administratieve systemen probeerde ook de Britse bezetter de rol van de sangha in te perken en over te nemen.


Als de junta de staat ìs, vormen inkomsten voor het leger geen enkel probleem. De afgelopen decennia won het leger dan ook  steeds meer terrein op de sangha. Een soldaat kan immers in betere winkels en ziekenhuizen terecht en de achtergebleven familieleden profiteren er ook nog van mee –– dat soort omkoping kun je wel aan legerleidingen overlaten.


Ongeveer een derde van de bevolking is thans – al dan niet indirect – economisch afhankelijk van het militaire systeem.


‘Wanneer we met onderdrukkende regimes te maken hebben, moeten we proberen ze te begrijpen. Daarom zijn boeken zoals dit belangrijk. Maar terwijl we lezen over dictators die verantwoordelijk zijn voor het lijden van miljoenen mensen, moeten we onze aandacht niet alleen richten op hun persoonlijke kenmerken en hun daden. Nog belangrijker is het om de omstandigheden in gedachten te houden, de redenen waarom dit allemaal gebeurde, en hoe het kwam dat ze konden doen wat ze deden.’



Voorwoord in 'Than Shwe' door Václav Havel


In conversaties maar ook op schrift refereert men al decennia aan de junta eenvoudig met they –iedereen weet wie je bedoelt.


Of ze hun acties wel of niet als misdaden tegen de mensheid formuleerden – het concept is hun onbekend – ze voelden aan dat dit niet mocht gebeuren. (...) Ze zeiden: wij doen zulke zulke verschrikkelijke, onmenselijke dingen niet. Zij zeiden: ‘Wij zijn boeddhisten, hoe zouden we onze eigen mensen zulke dingen kunnen aandoen?!’ Ze begrepen dat het onaanvaardbaar was.


                    Yozo Yokata, UN Special Rapporteur 1991-96.


Even effectief als de demonstraties in de straten van Rangoon waren de keren dat de sanghas gezamenlijk elke gift van militairen botweg weigerden – ongehoord in boeddhistisch Birma.



'Bij twee gelegenheden keerden de monniken hun bedelnap om en weigerden het aangeboden voedsel van de militairen te accepteren. De junta beschouwde deze gebeurtenissen niet minder als een daad van verraderlijk verzet.’


'De beelden van deze brute acties tegen de meest gerespecteerde personen in de samenleving (de monniken) werden gezien op de internationale televisie en – belangrijker – door vele Birmezen via satelliet-tv. De bevolking was geschokt, het werd duidelijk hoezeer de junta haar imago van religiositeit (met persoonlijke bekentenissen of met politieke legitimiteit als doeleind – of beide) had proberen op te vijzelen, maar ze waren het zorgvuldig gecultiveerde gezag kwijt.’


                              Burma / Myanmar – David I. Steinberg


'Het duurde tot 5 september 2007 toen de monniken – lange tijd alleen op de achtergrond politiek actief – tijdens een demonstratie in Pokakhu de prijsstijgingen hekelden, dat de protesten escaleerden. Het leger reageerde met geweervuur en sloeg naar verluidt een monnik dood. In reactie daarop werd de All Burma Monks Alliance (AMBA) gevormd, die de zittende regering wegzette als een ‘kwaadaardige militaire dictatuur' en weigerde nog langer aalmoezen van militaire functionarissen te ontvangen, een zet die de regering verbijsterde. 'Als generaals een bezoek zouden brengen aan hun klooster, zouden de monniken zich uit de voeten maken,' vertelde iemand in Mandalay ons een paar maanden nadien. - Lonely Planet



Ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Britse dictatuur lag dat anders. Geestelijke bevrijding via het boeddhistische pad beschouwde men van een hogere orde dan de wereldlijke bevrijding die de revolutionairen najoegen.


Het ontstaan van onafhankelijkheidsbewegingen vond in vele koloniën plaats tijdens het staartje van een ijle, mondiale, culturele verstandhouding die een bepaalde, intellectuele elite wereldwijd eind negentiende eeuw kende en in nog ijlere mate zelfs enigszins verenigde; van Calcutta tot Casablanca, van Sint-Petersburg tot Parijs –– en Rangoon.


Nehru en Gandhi


Ze waren geschoold, kenden de geschiedenis van de planeet en wat de mensheid tot nog toe tot stand bracht, zoals de antieke beschavingen die de wereld gekend heeft. In Azië was er een geleerde bevolkingslaag die uiteraard besefte dat de gepropagandeerde Europese superioriteit niets anders dan  



onderdrukkingstactiek was. Los van alle opmerkelijke uitvingen. Of juist dankzij, want daardoor beschikte het westen eeuwenlang over betere bewapening. Zoals door hen werd gesteld: de Europeaan wist de leugen uitstekend te organiseren.


Desalniettemin had deze elitaire laag naast de Aziatische geschriften als vanzelfsprekend de Penguin-reeks met klassiekenop de plank staan – èn gelezen. Zoals de westerse tegenhangers in die ijle wereldcultuur tussen 1850 en 1950 vertrouwd waren met vedische en boeddhistische geschriften. 


Welstand had hier niet per se mee te maken. Deze maatschappelijk betrokken laag varieerde van schoolonderwijzers in kleine dorpen (de Indiase pandits zijn een goed jvoorbeeld) tot Russische of Engelse beroepsmilitairen of doktoren in den vreemde, Egyptische diplomaten, schrijvers in Zuid-Amerika, enzovoorts.


Zelden lees je over deze wereldwijd verspreide erudiete laag, die misschien twee wereldoorlogen hadden moeten proberen of zelfs kunnen voorkomen –– en na 1945 in rap tempo uitstierf.


Uit dergelijke kringen stamden vrijheids-strijders als Nehru, Gandhi, Hatta, Sukarno, als ook Aung San in Burma (links).

Ze waren door hun bezetters geschoold, dikwijls met een universitaire opleiding in het thuisland van de onderdrukker.


Tijdens WOII kozen ze de kant van de Japanners om onafhankelijkheid in eigen land te bewerkstelligen – ofwel de pre-koloniale situatie.

Tijdens de oorlog bleek Japan allesbehalve een bevrijder – een rol die de Rijzende Zon van Azië eeuwig populair zou hebben gemaakt in Azië – maar probeerde als koloniale macht terug te keren. 



Op 4 januari 1948 hield British Burma op te bestaan. Aanvankelijk heette de nieuwe republiek Burma – naar de oorspronkelijke bevolking, de Birmanen. In 1989 veranderde de junta de naam in Myanmar – om daarmee de twintig procent niet-Birmanen in te lijven.


Birmanen staan al eeuwen bekend als een vechtlustig zij het belezen volk – machtsbehoud vereist immers kennis.

Nog steeds zie je op onverwachte plekken langs het trottoir boeken met onverwachte titels ter verkoop uitgespreid. 


Boeken, boekjes en blaadjes, duidelijk stukgelezen, zij het niet geschonden maar zwaar beduimeld.


Een paar dagen reden we in een gehuurde auto waarvan de chauffeur in de vroege ochtend eerst, voordat we het


dorp konden uitrijden, naar de lokale afdeling van de nationale bibliotheek moest om het boek in te leveren dat hij in het vorige dorp leende, onderweg las en afgelopen nacht kennelijk had uitgekregen.


Tijdens het wachten in zijn na-oorlogse Japanse diesel Toyota, geparkeerd voor een USSR gebouw op dorpsnivo, was het enige dat me bezighield de titel van z’n uitleen. Helaas hadden we geen gemeenschappelijke taal om daar achter te komen.


Nadat Aye Myint me grondig had ondervraagd over welke auteurs ik had gelezen en wat ik van hen vond, besloot hij mij zijn verzameling boeken te laten zien.


Het is niet makkelijk om in Birma aan boeken in de Engelse taal te komen, maar zijn collectie beslaat meer dan 1000 exemplaren, het resultaat van het tien-tallen jaren afstruinen van tweedehands boekwinkels.


Zoals hij zegt, hij ‘trok zich terug uit de wereld’ toen hij begin twintig was en leidde de afgelopen veertig jaar een kluizenaarsbestaan in Mandalay, afgezonderd met zijn bibliotheek en een ongetrouwde zuster in een houten huis met


twee woonlagen dat zij van hun ouders erfden. Vanbinnen was het huis donker en koel.


De voorkamer stond vol met uitgezakte, houten meubels. Een leeg theekopje stond op de arm van een ouder plantersstoel en de boeken-kasten met glazen deuren waren gevuld met kranten, de hoekjes vergeeld en verkreukeld van ouderdom.

Twee staande klokken, in tegenovergestelde hoeken van de kamer, gaven elk een andere tijd aan.


Aye Mint leidde me naar boven, naar waar hij zijn boeken bewaarde. Een dik tapijt van stof lag over de houten vloer en een smal spoor van voet-afdrukken markeerde een pad van de trap naar het boekenrek naar een leesstoel en weer terug naar de trap – een plattegrond van Aye Myints hele wereld.


Zijn boeken zaten opgeborgen in hutkoffers en hij opende er een voor mij. Elk boek was zorgvuldig in een plastic tas gewikkeld om het te bescher-men tegen de witte mieren en de schimmel die zo veel manuscripten vernietigen in het vochtige, tropische klimaat van Birma. Hij begon er boeken uit te halen.


‘Hans Christian Andersen!’ riep hij terwijl mij een prachtig geïllustreerde verzameling kinderverhalen toewierp. ‘O. Henry. Somerset Maugham. James Herbert.’ Een  beduimelde uitgave van ‘Rats’ zeilde mijn kant op. Aye Myint greep dieper in zijn koffer. ‘Ernest Hemingway!’ bulderde hij terwijl hij een exemplaar van For whom the bell tolls tevoorschijn haalde, verpakt in een gebruikte zak van koffiepoeder. ‘Ah-ha, Hemingway!’, zei hij. ‘Weet  U eigenlijk waarom hij zelfmoord pleegde?’


Ik werd behoed voor het beantwoorden van deze vraag doordat Aye Myint zijn hoofd diep in de koffer stak en er weer uitkwam met een triomfantelijke kreet: ‘Ha! George Orwell!’ Hij onthulde een oude Penguin uitgave van Animal Farm. Het was vertrouwd oranje met witte strepen op de omslag en had vergeelde bladzijden die wat klam aanvoelden. Hij vertelde me dat het de eerste roman was die hij in het Engels las. ‘Het is een zeer briljant boek. En het is een zeer Birmees boek. Weet U waarom?’ vroeg hij terwijl hij met een vinger enthousiast globaal in mijn richting priemde. ‘Omdat het over varkens en honden gaat die het land besturen.’


Ik had Aye Myint al verteld dat ik geïnteresseerd was in George Orwell en al snel diepte hij een wormstekig exemplaar van Nineteen Eighty-Four op uit de groeiende stapels boeken op de vloer. ‘Nog een zeer briljant boek,’ zei hij. ‘Het is vooral een fantastisch boek omdat er geen -ismen in voorkomen. Het gaat niet over socialisme of communisme of autoritarisme. Het gaat over macht en machtsmisbruik. Heel eenvoudig.'


Hij zei dat Nineteen Eighty-Four in Birma verboden is omdat het kan worden gelezen als kritiek op hoe het land wordt bestuurd – en de regerende generaals houden niet van kritiek. Dientengevolge, vertelde hij mij, was het onwaarschijnlijk dat ik in Birma veel mensen zou ontmoeten die de roman echt hadden gelezen. ‘Waarom moeten ze het lezen?’ zei hij. ‘Ze leven al in Nineteen Eighty-Four in hun dagelijks leven.’




Finding George Orwell in Burma 

- Emma Larkin


U Ottana en Aung San – de in 1947 vermoorde, immer nog populaire vader van Aung San Suu Kyi –  waren aanhangers van Mahatma Ghandi’s geweldloze verzet, maar ook oprichters van het huidige leger in Burma. 

Net als alle andere jongeren hadden ook zij in hun jeugd een tijdje doorgebracht in een boeddhistische klooster, een sangha. En net als Nehru en Soekarno hadden ze een universitaire opleiding in Engeland.


Eenmaal aan de macht, probeerden zij met slogans als  ‘Je kunt pas aan de sangha geven als je éérst goed voor jezelf zorgt’ de macht van de klooster-gemeenschappen te verkleinen – niet echt anders dan de Britse bezetter.


Het land moest worden opgestoten in de vaart der volkeren – een ontwikkeling waarbij vooral het leger in de weg stond.




'Deze modernistische interpretatie projecteerde de boeddhistische zoektocht naar bevrijding van het universele lijden tot een zoektocht naar sociale bevrijding van politieke en economische kwaden.’

Myanmar Nationalist Movement (1906-1948) in India - Rajeshkhar


Het doet vreemd aan door een land te reizen waar decennialang de mensenrechten worden geschonden terwijl elk straatbeeld talloze monniken telt.


Ook al vuurt de junta nog steeds geregeld in geïsoleerde gebieden raketten af op minderheden als in Kachin, in de steden merk je weinig van de algehele dictatuur. 


Behalve aan de omzichtigheid en achterdocht van de mensen als je voorbij het weerpraatje probeert te komen.


Vergeleken met bezoeken in de tachtiger en negentiger jaren is er een wezenlijke omslag gaande: men popelt je van alles te vertellen maar doet dat toch nog maar even niet.


Dictator Twan Shwe houdt zich sinds vorig jaar (2012) op de achtergrond. Het nieuwe staatshoofd, Thein Sein, lijkt gematigder maar functioneerde jarenlang als zijn rechterhand.

Als menige dictator hield Twan Shwe zich graag bezig met grote uitbreidingen van de infrastructuur: bruggen, wegen, een compleet nieuwe hoofdstad inclusief gigantische pagode,




etcetera. Zijn projecten werden begeleid door priesters en astrologen maar bepaald door militair machtsbehoud en kwamen volgens ingewijde bronnen dankzij dwangarbeid tot stand.


De eerste revolutionairen die de bevrijding op de Britten bevochten – in nauwe samenwerking met vrijheidsstrijders in India – wilden Burma uitroepen tot een boeddhistische staat. 


Een decennium later achtten zij zich weliswaar boeddhistisch maar – saluerend naar de nieuwe machthebbers in buurland China – noemden zich toch liever een socialistisch bewind.


Ook rood, maar met minder schakering dan saffraan.


Toen dictator Twan Shwe in de negentiger jaren door een Amerikaanse diplomaat werd aangesproken op de meedogenloze onderdrukking van de studentenopstanden, antwoordde hij zonder blikken of blozen:


‘We’re buddhists, we don’t even kill a fly.’



Een klooster is in Burma eerder een sociaal dan een spiritueel instituut. Het is onder meer een tehuis en school voor – al dan niet verweesde – kinderen uit arme gezinnen. Hierdoor zie je op straat vrij weinig bedelende zwerfkinderen –– in omringende landen is dat wel anders.


Tegelijkertijd is de sangha ook een tehuis voor alleenstaanden. Oudere monniken – die je onwillekeurig een lang leven vol contemplatie toedicht - blijken in gesprek er soms pas een jaar te wonen.


Sommigen uit de beroepsbevolking zeggen dat ze het plan hebben om toe te treden zodra de kinderen de deur uit zijn of zodra ze geen maatschappelijke plichten of functie meer hebben. 


Dit strookt met de millennia-oude gedachte: het eerste deel van het leven bestaat uit leren, het tweede deel uit creëren (gezin, werk, maatschappij) en het derde deel biedt tijd voor contemplate. 


Donoren die ik ernaar vroeg, schatten dat hooguit een derde van een gemiddelde orde zich met geestelijke ontwikkeling bezighoudt. En dan doelden ze vaak op het bijstaan van de bevolking ten tijde van ziekte, ouderdom en dood. 


Je zou dit ‘vrijwilligerswerk’ ook kunnen omschrijven als het in praktijk brengen van de bodhisattva-gedachte: compassie. 


Het percentage monniken dat louter en alleen het spirituele pad tot verlichting voor ogen heeft, is miniem.



Vrijwel alle deuren en ramen staan open als ik langs de verblijven loopt. De houten huizen zijn leeg en aangenaam tochtig. De teakhouten vloeren hebben een vettige glans, je ziet er de generaties blote voeten aan af.


Aan kriskras gespannen touwtjes hangen rode omslagdoeken te drogen of te luchten. Tegen de wanden liggen dunne matrassen opgerold. Hier een paar  praters, daar een enkele slaper, een stapeltje boeken, een losse bedelnap…


De aanblik raakt iets dat ik in m’n voortdenderende, kapitalistische, westerse bewustzijn kennelijk nog altijd meedraag: de wens om het allemaal ineens te laten…



Ook binnen kloosterordes hebben vrouwen meestal een ondergeschikte positie. Overgeleverd is dat Sakyamuni, de historische boeddha, aanvankelijk liever geen vrouwen onder zijn volgelingen zag.


Het paste tweeduizend jaar geleden natuurlijk moeilijk bij hun zwervende levensstijl. Maar ook vandaag de dag trekt geen enkele saddhu of monnik op met een vrouw (uitzonderingen als de tantrische Nyingmapa school daargelaten).


De pas later ingevoerde kloosterregel bestaat nog altijd en weerspiegelt in boeddhistische culturen veelal de positie van vrouwen. Zelfs de oudste non blijft formeel ‘junior’ – oftewel ondergeschikt – aan de novice. En dus kan een vrouw nooit nirwana bereiken als zij niet eerst als man incarneert.

Leiders als de Dalai Lama hebben hier inmiddels wel kanttekeningen bij geplaatst – op aandringen van andere (westerse) culturen.


Dat de uitsluitregel al millennia bestaat, is nog merkwaardiger als je de vele vrouwelijke beeltenissen beziet in de boeddhistische iconografie die essentiële leerstukken belichamen. 


‘Is het waar dat vrouwen volgens boeddha geen Verlichting kunnen bereiken?’ vroeg de leerling.


Zonder haar aan te kijken, antwoordde de meester: ‘Ja, dat is juist.’

‘Werkelijk !?!’ Ze keek hem verbijsterd aan.


‘Denk niet als man, denk niet als vrouw,’ bromde de meester als was het een mantra, ‘denk niets.’


‘Maar ik bèn een vrouw!’ protesteerde ze hevig.

Hij keek haar aan en zei: ‘Goed, wees dan een vrouw.’



Toch is het opmerkelijk dat die ene kloosterregel in Burma is blijven voortbestaan.


'Birmese vrouwen hadden gelijke erfrechten als hun mannelijke familieleden en behielden controle over hun bruidsschat. (...) Vroege Engelse waarnemers vonden dat de status van vrouwen hoger was dan die in Europa in die tijd, en één Britse waarnemer in het begin van de negentiende eeuw meende dat Birmese vrouwen meer geletterd waren dan Engelse vrouwen.'


                                                                               - David I. Steinberg.


Afkomstig uit een cultuur waar vrouwen eeuwenlang – onder sociale dwang – in het crematie-vuur van hun overleden man stapten, sprak Mahatma Gandhi tijdens redevoeringen in Burma (1922) herhaaldelijk zijn verwondering en bewondering uit voor de zelfstandigheid van de Burmese vrouw.


Momenteel overstijgt het aantal vrouwen aan de universiteit het aantal mannen, volgens Steinberg.


Vrouwelijke monniken, meer dan 40.000 in aantal, dragen in Birma geen saffraan-rood maar talloze tinten roze met oranje accenten. Als van oudsher de rode stamper-draden voor de heren werden gereserveerd, waarom dan niet gekozen voor het geel van de meeldraden uit dezelfde krokusbloem? 


Misschien omdat geel en oranje reeds naar andere boeddhistische scholen in omringende culturen verwezen. Men gebruikt echter al een tijdje geen plantaardige kleurstoffen meer die in het felle zonlicht tot dezelfde onbestendige tint vervaalden maar harde, kleurvaste textielverf.


Het valt me op dat de mannelijke monniken  gekookte rijst in hun bedelnap geoffreerd krijgen en de vrouwelijke monnik ongekookte. De heren mogen, willen of kunnen niet voor zichzelf koken? Er zal met de eeuwen vast wel een diepzinnige reden zijn bedacht, maar niemand kan ‘m me vertellen. 


De vrouwengroep die ik op een ochtend volgde, verkocht na afloop van de omgang het teveel aan rijst terug aan een rijsthandelaarster.


‘Yes, yes, er is Theravada èn Mahayana boeddhisme,’ beamen de twee novicen, elkaar opzij ellebogend in hun enthousiasme om hun Engels te laten horen.


‘En wij zijn Theravada, de oude school.’


- Maar er zijn er nog meer, plaag ik hen. Tantrayana is er toch ook nog?

‘O… yes.’ Ze lachen besmuikt. ‘But we have no such experience, sir…’


- Ik dacht dat de Theravada-school niet zoveel beelden kende, verander ik het onderwerp. Maar ik zie hier heel veel boeddha’s…


Ze overleggen met elkaar – dit is een serieuze vraag – en komen na ‘n minuutje met een gezamenlijke reaktie:

‘Als je van je familie houdt, dan heb je toch ook graag een foto van hen?’




Ik knik en laat het verder maar rusten. Zouden ze zelf nog familie hebben in hun geboortedorpje die een foto van hun koestert…


 Voor meer foto's: klik  hier


blog inhoud


All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty