kashba

The Moluccans - Molukkers in USA

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Dit is een extra hoofdstuk bij 'Een nagelaten koffer


- Zij gingen voorgoed naar Amerika -


door Ais Loupatty


Tjengkeh, onafhankelijk Moluks maandblad, 7e jrg nr 4 1985.


Tussen 1954 en 1962 emigreerden duizenden Indische gezinnen naar de Verenigde Staten, veelal via de Pastor Walter overeenkomst. Onder hen bevonden zich slechts zo’n twintig à dertig Molukse gezinnen. Veel meer Molukse vaders hebben echte met de gedachte gespeeld.

Toch werd de mogelijkheid tot emigratie niet openlijk besproken in de kampen. Alle aandacht was gericht op vertrek naar het Oosten, niet naar het Westen. 

Ieder voor zich vertrokken zij naar ‘the land of immigrants’ en geen van hen keerde terug. Noch naar Holland, noch naar Ambon. Zij werden Molukse Amerikanen. Maar met het klimmen der jaren wordt de Amerikaanse droom steeds vaker verstoord door ‘het Molukse hart’.

Min of meer bij toeval hoorden ze dat je kon emigreren. In de kampen werd er niet veel over gesproken. Noch door Ambonezenzorg, noch door de kampbewoners die ervan wisten. De RMS-gedachte bood nog te weinig ruimte.

Oom Bram Noya: ‘Sommigen werden echt kwaad, toen ik het vertelde. Ze zagen het als verraad aan onze zaak. ‘Mau bikin apa disana?! Als Ambon merdeka is, gaan we met z’n allen terug!’Maar zo lang wilde ik niet wachten. Ik geloofde niet meer in een tijdelijk verblijf. Ik dacht: wie weet zie ik Ambon wel eerder terug dan jullie.’

Oom Joop Salampessy: ‘Eigenlijk had ik al eerder weg gewild, maar ik was kampoudste. Ik zag er geen heil meer in. Het leek me rampzalig ook voor de opvoeding van de kinderen.’;

Oom Broerie Bakarbessy: ‘Ze dachten dat ik gek was. Maar ik vond dat zij echt Hollands dachten: je weet wat je hebt, niet wat je krijgt. Dat vond ik geen argument.’

Hij en zijn vrouw probeerden hun emigratieplannen zo lang mogelijk geheim te houden. Tot vlak voor het vertrek.

Tante Tat Salampessy: ‘Zij zouden toch maar proberen ons tegen te houden. Dat we daar niemand hadden als we in moeilijkheden kwamen. Dat er zoveel Indische mensen teruggekomen waren omdat ze geen werk konden vinden.’

Enkelingen hielden hun plannen zelfs een tijdlang voor hun partner geheim. Tante Nel Leihitu: ‘Voordat we trouwden had oom George zich al laten inschrijven. Ik wist van niets. Pas na het trouwen hoorde ik het. Ik wilde helemaal niet emigreren! Maar mijn moeder zei: ‘Waar je man ook heen gaat, je moet hem volgen.’

In de meeste gevallen verzorgde de Church World Service de emigratie. In allerlei kleine Amerikaanse dorpen brachten kerkgemeenschappen het geld voor de overtocht bijeen en bereidden de aankomst voor. Soms stelden enkele goed gesitueerde kerkleden zich garant. Lukte of beviel ’t niet de eerste vijf jaar, dan betaalden zij voor de terugtocht. Geen van de twintig, dertig gezinnen heeft daar gebruik van gemaakt.

Waarom de Verenigde Staten van Amerika? Oom Joop Salampessy: ‘Ik hoorde het van een Hollandse vriend op het werk. Hij zei dat je naar het emigratiekantoor moest in Amsterdam om te vertellen of je naar Australië, Nieuw-Zeeland of Amerika wilde. Ik schrok: ‘Kunnen we kìezen?!’ 

Nee, alleen z’n Hollandse vriend bleek werkelijk te kunnen kiezen. Dus werd het Amerika. De meesten vertrokken rechtstreeks naar Californië. Anderen kwam daar pas later via een omweg terecht.



Waarom Californië? 

‘Het had een magische klank. De vele Indische families hadden daar toch niet zo maar voor gekozen?’

Oom Joop Salampessy: ‘In eerste instantie zouden we naar een ander klein plaatsje gaan. Op het laatste moment wilden ze ons daar toch niet hebben. Omdat ze niet wisten met wat voor mensen, met wat voor ras, ze te maken kregen. Twee dagen voor het vertrek hoorden we pas waar we wèl terecht konden.’




Zodra ze met de boot in New York aankwamen, werd het gezin Salampessy op de trein richting Mid-West gezet. Via Chicago naar een zeker plaatsje Belmont in Iowa. Ze hadden geluk, ze kregen er een eigen huisje toegewezen. 

Tante Tat: ‘Toen we daar aankwamen, stond het vol met mensen. Het ontvangstcomité van de plaatselijke vrouwengemeenschappen. Allemaal grote, blanke vrouwen, wij waren de enige bruintjes. Ik zag: alles is klaar! In de kelder stonden de blikken eten hoog opgestapeld. Goed voor een jaar! Er was een ijskast, een wasmachine, een tv. Maar ik dacht steeds: wat doen we hier? Met hen praten kon ik niet, behalve yes en no en good morning. Later liep ik altijd met een woordenboek naar de dominee.’


De eerstvolgende maandag moest oom Joop al beginnen. In zijn eigen vak, de bouw. ook dat was al geregeld. Alles verliep prima. Totdat enkele maanden later de winter kwam. ‘Oom Joop komt thuis voor lunch. Ik zeg: what happened met jou? Zijn gezicht is dik en blauw. Oom Joop zegt: we moeten hier weg, dit is een heel andere kou, daar kunnen wij niet tegen.’ Ze schreven alvast naar een meegebracht adres, kochten een tweedehands autootje en vertrokken met z’n zevenen alsnog richting Californië. 


Bij lang niet iedereen verliep de aankomst zo gemakkelijk. ‘Als jij de moed lat zakken, dan red ik het helemaal niet!’ verweet oom Jan Maspaitella z’n vrouw herhaaldelijk. Met de dag zag zij het meegebrachte spaargeld slinken. ‘We worden afhankelijk. Bedelaars worden we!’ Maar echt gek werd ze van het toegewezen woonwagentje. Niet omdat je de tafel en stoeltjes buiten moest zetten om te kunnen eten of gasten te ontvangen, maar omdat het pal aan freeway one-o-one stond. Het voorbij denderende verkeer maakte praten zinloos. Slapen deden ze van twee tot vier in de nacht. Tot het lawaai opnieuw begon, meteen met grote trucks.


Over terugkeren viel met oom Jan niet te praten. Als jongen had hij al van Amerika gedroomd. Menigmaal was hij met z’n vriend in een kole-kole mijlenver van de Bandase kust gaan rond peddelen op zee. In de kampong hadden ze namelijk gehoord dat daar Amerikaanse onderzeeërs passeerden. Het was oorlog, ze waren zestien, ze wilden weg. Naar het land van belofte, dat toen zelfs op Banda al Amerika heette.


De plaatselijke kerkraad had voor oom Jan alles geregeld: de overtocht, de papieren, een onderkomen. Maar niet het allerbelangrijkste: werk. Wel weer voor ’n fiets. Elke dag trapte hij door de heuvels van Californië op zoek naar werk. Eén troost: hij wist van een andere Molukse vader die te voet de dorpen af ging en soms in parken bleef slapen. ‘Beter dat dan met lege handen naar huis komen.’

Enkele professoren, leden van de kerk, stonden voor oom Jan garant. Daarom mocht hij alleen in de nabije omgeving naar werk zoeken, anders werd het kerkelijk toezicht onmogelijk. Maar oom Jan had geen keus. Er was overal wel vraag naar fitters en lassers, maar in hier Noord-Californië wilden ze geen kleurlingen. Elk baantje was hem onderhand welkom, al was het borden wassen. 


Bij een fabriek voor het zware en ongezonde handpolijster van imitatie-marmer werkten alleen zwarten. Daar kon hij terecht. Na drie maanden kreeg hij ruzie met een collega. De man beweerde tegenover de baas ten onrechte dat de tien afgewerkte platen van hem waren. Oom Jan kreeg een uitbrander als luilak. Na al dat ploeteren elke dag schoot dit bij hem in het verkeerde keelgat. Zodra de baas weg was, stormde hij op de arbeider af. Vlak voor het bureautje van de baas. Geen van beiden wilde zeggen waar het om ging. Met ontslag voor oom Jan als gevolg. ‘Die baas geloofde toch een gekleurde Amerikaan nog eerder dan een gekleurde buitenlander.’


Weer werkloos, weer op de fiets. Uiteindelijk vond hij twee baantjes, Hij nam beide. Vooral ook om een auto te kunnen kopen. ‘Een van de eerste vragen op het sollicitatieformulier as steeds: hoe kom je naar het werk? Vul je openbaar vervoer in, dan nemen ze je niet. Dan gaan ze er vanuit dat je vaak te laat komt.’


Dagelijks werkte hij op de fabriek en ’s avonds als bordenwasser op de universiteit. Na drie maanden werd hij ziek, het was teveel. Zijn vrouw drong aan het borden wassen te laten schieten. Weliswaar werkte hij met een vaatwasmachine zo groot als een huiskamer en met zo’n twaalf studenten onder hem, toch bleef iedereen hem de bordenwasser noemen. ‘En we woonden al als zigeuners in dat woonwagentje…’


Spijtig liet hij het gemakkelijkste baantje vallen en werkte verder alleen nog als fitter. Totdat drie weken later president Kennedy werd vermoord. De fabriek ging dicht en bleef dicht. Opvolger Johnson had andere plannen. Weer werkloos, weer op de fiets. Soms vijf mijl, soms vijftig mijl op een dag. Hij meldde zich als lasser ofschoon hij de vakbondstest niet had afgelegd. Daarvoor moest je duizend dollar op tafel kunnen leggen. De ex-Kniller werd tenslotte aangenomen bij een defensieproject, waar hij nu, 22 jaar later, nog steeds werkt.


De kerkraad was woedend, de fabriek lag buiten het toegestane gebied. Het contact werd verbroken, ze trokken hun verantwoordelijkheid in. Vijf jaar later kwamen ze hem vragen wat ze met de vijfduizend dollar aanmoesten. Dat geld was voor z’n komst door de gemeenschap ingezameld en had al die tijd op de bank klaar gelegen. Oom Jan was met stomheid geslagen.

‘Ze kwamen wel eens langs en vroegen dan: ‘Are you all right? Heb je soms geld nodig? Ik dacht dat ze uit eigen zak iets wilden lenen en zei dat het prima ging.’

Alleen de zwarte onder de vier professoren die zich garant hadden gesteld, begreep dat deze mensen pas zouden toegeven als ze op sterven lagen. 

- Om de zoveel tijd kwam hij langs en keek dan ook altijd even in de ijskast. 

‘Je hebt niets in huis!’

- We kopen elke dag wat, dan blijft het vers.

‘Niks daarvan, jullie zijn hier in Amerika en hier kopen we meteen voor de hele week. Kom op, in de auto!’

Wij namen een mandje, hij nam een kar. Wij namen van alles een beetje, hij verdriedubbelde het… en betaalde. Met zijn salaris kon hij het zich best veroorloven, maar toch… de blanke professoren deden het niet.’


De emigranten deden hun best zich the American Way of Life goed en snel eigen te maken. Daar was oom Frank Noya het helemaal mee eens: vrijwillig gaf hij zich op om voor zijn nieuwe land te vechten in de Koreaanse oorlog. Vier jaar lang verdedigde hij in het verre Oosten de Amerikaanse belangen.


Ook de vrouwen hebben altijd, zo mogelijk, meegewerkt. Veelal in winkels en fabrieken. 

Tante Ollie Noya: ‘Ik ken de geen woord Engels. Dus paste ik op kinderen uit de buurt. Ondertussen leerde ik Engels van hen en van de televisie. Toen zijn we gescheiden en m’n Indische ex-man ging terug naar Holland. Drie jaar kwam ik er alleen voor te staan. 

Dat was een rough time. 

Gelukkig kon m’n landlady op m’n dochtertje passen terwijl ik ging werken aan de lopende band met electronics. Binnen drie minuten moest ik 35 draden aan een apparaat solderen. En ik was de beste, hoor. Maar het was doodvermoeiend. 

Later ben ik gaan werken als bejaardenverzorgster. Na tien jaar kon ik daar ook niet meer tegen. Zo slecht als ze hier met bejaarden omgaan.’


'Zolang de kinderen klein waren, deden de vrouwen babysitten voor andere werkende vrouwen uit de buurt. Sommigen doen dit nog steeds.

Tante Ollie: ‘Ook m’n eigen dochter betaalt voor haar kind. Mijn kleinkind, ja. Een dollar per uur per kind. Anderen vragen het dubbele. Ik ben hier keihard geworden. Ik heb hard moeten werken om alles bij elkaar te schrapen. Ik werk nog steeds als schoonmaakster. Want van het 180 dollar pensioentje van m’n man kunnen we de maand niet rondkomen. Door z’n Alzheimer ziekte is oom Frank voortijdig ontslagen. Maar het is ontzettend belangrijk dat je al je aflossingen op tijd afbetaalt. Je moet zorgen dat je een goede naam behoudt, anders krijg je nergens meer krediet. In het begin kochten we nooit op krediet. Het heeft jaren geduurd voordat we die Hollandse mentaliteit kwijt waren. Nu leven we als Amerikanen. En leven zonder de juiste creditcards is hier lastig en onvoordelig.’


De gemiddelde levensstandaard ligt in Californië hoger dan in Nederland. Dat sommige van de emigranten vijf wagen voor de deur hebben staan, zegt op zich echter weinig. Zonder wagen kom je nergens. Vroeger begon Californië een efficiënt spoornet te ontwikkelen. Totdat de auto-industrie alle aandelen opkocht en elke verdere uitbreiding tegenhield. De VS heet een ‘auto-georiënteerde samenleving’. In sommige buitenwijken zijn er zelfs geen trottoirs meer aangelegd. Toch moet vader naar z’n werk, zoon naar college en moeder boodschappen doen in de gigantische supermarkt buiten de bebouwde kom. Middelbare scholen en supermarkten met rondom enorme parkeerterreinen zijn niets bijzonders. 


Met de jaren is hun salaris van gemiddeld 3 dollar per uur naar 18 gestegen. Daarvan houden ze zo’n 12 schoon over. Tegelijkertijd kon je er steeds minder voor kopen doordat alles rap duurder werd. Het huis dat ze voor $ 35.000 kochten, kost nu vier keer zoveel. Ook zijn ze in verband met  eventuele aardbevingen vaak slechts uit hout en cement gebouwd en is de levensduur berekend op tachtig jaar; het gaat om de grond.

Naar Californische maatstaven behoren de meeste Molukse gezinnen nu tot de middenklasse of iets daaronder. Slechts één gezin wist dankzij moeder’s zakeninstinct daarbovenuit te komen.


Diskriminatie

Van diskriminatie zeggen de meesten weinig last te hebben. Ogenblikkelijk halen ze de anti-diskriminatiewet aan. Op nogal felle toon zeggen ze als rechtgeaarde Amerikanen meteen: ‘I have my rights! Als blanken ook maar iets uithalen omdat ik bruin ben, I’ll sue them van hun hoofd tot hun onderbroek!’

Mijn indruk is echter dat het vroeger wel anders is geweest. Nu lijken ze aan talloze kleine dingen ‘onder de oppervlakte’ gewend geraakt. Bovendien is het erg afhankelijk van wáár je woont. De meesten leven rond Los Angeles, in de buitenwijken van kleine plaatsjes, met een rustige baan en een kleine kennissenkring. Harde konfrontaties met de rassenproblematiek komen weinig voor. De zwarte of Mexicaanse ghetto’s zien ze zelden van binnen. 

Hun blanke kennissen zijn veelal Amerikanen met Hollandse of Indische partners. Of ze zijn zelf recent geëmigreerd. Echte vriendschappen met andere Amerikanen zijn zeldzaam.

Tante Ollie: ‘Het kontakt met de buurt is hier altijd oppervlakkig. Maar dat is het beste zo. Anders gaat het kapot.’


Op de fabriek in de noordelijker gelegen Nappa-vallei, nabij San Francisco, kreeg oom Jan Maspaitella vaker en directer met diskriminatie te maken. ‘Sinds die wet is ingesteld, gebeurt het niet meer openlijk, maar je merkt het op andere manieren evengoed. Op de fabriek gaan de smerige karweitjes nog steeds naar kleurlingen. Blanke jongens met weinig ervaring krijgen de easy jobs en kort daarna vaak ook nog de leiding. Dat zit ‘m niet zozeer in het bestuursbeleid, het zit ‘m in elke blanke hier. Wat wil je, de meesten groeien op in all white communities.’


Rond 1972 probeerde hij in de buurt van z’n werk een woning te vinden. Al jarenlang werkten er vele Mexicanen en andere kleurlingen in de rondom gelegen wijngaarden. Toch waren de dorpen in de Nappa-vallei nog steeds geheel blanke gemeenschappen. Aan kleurlingen werd domweg niet verhuurd of verkocht. Daar daalde de waarde van de huizen van en de buurt zou onveilig worden. 

‘Nog steeds denkt men hoe meer mix, hoe meer crime. Maandenlang was ik bezig om in dit dorp een huis te huren of met hypotheek te kopen. 'Ga maar buiten de vallei wonen, bij de anderen.’


Pas in 1974, na invoering van de anti-diskriminatiewet, lukte het hem een woning te kopen. De blanke dorpers liepen nu een kans een boete van $ 15.000 op te lopen. ‘Maar daarmee veranderen hun houding niet. In winkels en kantoren zien ze nog elke kleurling voor zwarte of Mexicaan aan. En die moeten ze niet. Als ze me niet kennen, kijken ze me beangstigd of vuil aan, trekken op straat hun kind weg. Op m’n werk is een kerel die vloekt bij elke Mexicaan die hij ziet. Zelf is hij Texaan. Die lui achten zich de besten van Amerika met hun olie. Ze haten alle Mexicanen. Ik heb hen dikwijls erover aangesproken maar het heeft geen zin:

‘They’re wet backs!’ 

Letterlijk betekent dat ‘natte rug’, een scheldnaam voor de veelal zonder papieren binnengekomen arbeiders, omdat zij harder werken voor minder loon – en uiteraard geen lid (kunnen) zijn of worden van een vakbond. Alle Amerikaanse arbeiders, ongeacht hun huidskleur, zien hen als een bedreiging voor hun eigen baan.



Een beetje trots rijdt oom Jan ons langs de vele wijngaarden in de Nappa vallei. ‘Zelfs de beroemde Franse wijnhuizen hebben hier nu grote stukken land opgekocht. Napa is number one in the world!’

Even later voegt hij eraan toe: ‘Maar zonder de Mexicaanse plukkers bestond er niet één wijngaard hier.’

Achterop zijn auto, onder het nummerbord, staat WE ARE INDONESIAN. 

‘Nee, niet MOLUCCAN, ik ben al blij als ze weten waar Indonesië ligt.’

Erg solidair met de andere kleurlingen is het niet, opper ik, maar oom Jan (58) is het neerkijken door blanken meer dan zat. Hij heeft vier hartaanvallen achter de rug



Nog steeds woont hij als een van de weinige kleurlingen in hetzelfde Napa-dorp. ‘Mexicanen en zwarten willen natuurlijk beter wonen, maar nu liever niet meer tussen blanken.’


Oom Jan heeft vrienden van allerlei kleur, maar minder blanken. ‘O, ze zijn soms heel geïnteresseerd in waar je vandaan komt. In je kultuur en zo. Maar ze willen nooit close. Buiten het werk denken ze dat ze meer zijn. Dit duurt zeker nog drie generaties. M’n zoon is licht, die heeft er minder problemen mee dan ik. 


Het zijn ook voornamelijk die lui van de vierde of vijfde generatie hier die roepen: ‘Go back where you belong!’ Dan zeg ik altijd: ‘This is Indian country, what about yourself?’ Meestal zeggen ze dan niets meer.


Her en der in de VS leven Ambonezen die rechtstreeks uit Indonesië kwamen. Sommige kwamen via de zeevaart in havensteden als New York terecht. Anderen kregen een studiebeurs, vonden een baan en bleven. Een enkeling trouwde een Amerikaanse vrouw, zoals de mechanicus-luitenant Titaley die als eerste Molukse piloot ever tijdens de oorlog vanuit Australië meevloog met een eigen bommenwerper en nu in Utah woont.


en meent dat de volgende de laatste zal zijn. Toch werkt hij nog steeds. Als hij voortijds ophoudt, wordt zijn pensioen met 20% gekort. Kort geleden hebben ze hem een makkelijker baantje gegeven in de voorraadkamer. 

'Na tweeëntwintig jaar bij hetzelfde bedrijf. Vaak tien uur per dag, soms zeven dagen per week. Maar wat ze hier in tien uur doen, deden we in Holland in acht. Werk je hard, dan hoor je al gauw: “Take it easy, man.” Dat is de macht van de union, hè.’


Alleen rond Los Angeles is er sprake van onderling Moluks kontakt. Reeds een jaar na aankomst richtten oom Broerie en oom Joop een kempulan op. Met z’n tweeën trokken ze erop uit zodra ze hoorden waar een Molukker was komen te wonen. 


Om de twee weken kwam men in de beginjaren wel bij elkaar voor ’n feestje. ‘Benzine was zó goedkoop.’


Tegenwoordig ontmoeten ze elkaar voornamelijk op het grote, jaarlijkse feest voor Indische immigranten. De vaste kern ontmoet elkaar nog wel vaker, maar de kring is niet meer zo groot als voorheen. Sommigen zijn te ver uit de buurt verhuisd. Anderen, zoals oom Broerie, zijn figuurlijk een andere weg ingeslagen. Hij was een van de twee oprichter van de vereniging maar wil er niets meer mee te maken hebben. 


‘We kwamen in 1960 en in '61 hadden we al een vereniging opgericht. Om samen te blijven, to keep the culture, en vooral ook om door te gaan met de RMS-strijd. 

Maar toen ik tien jaar geleden de bijbel beter ben gaan bestuderen, moest ik kiezen tussen het wereldlijke en het Goddelijke koninkrijk. Die twee gaan niet samen. Uiteindelijk stelt geen enkel gouvernement iets voor, dus ook de RMS niet.

Het gezin Bakartbessy behoort nu tot de Jehova-getuigen en heeft geen enkele behoefte meer aan oude vrienden. Oom Broerie: ‘Wij hebben niets gemeenschappelijk meer met hen.’




Tante Carolien: ‘Wij behagen liever de Almachtige God Jehova dan de mens. Wij kunnen niet leven met worrying about people, dat moet God maar doen.’


Hebben Amerikanen enig idee waar RMS voor staat? 


‘O, jawel, maar je moet er meteen bij zeggen: from the train-hijack. In die tijd was er elke avond wel iets over te zien op tv. Nu nog soms, bij politieke gijzelingen tonen ze er weer beelden van, omdat het een hele tijd de langstdurende gijzelingsactie ter wereld was. ‘


Een paar jaar geleden hebben jongeren hun eigen vereniging opgericht: Young Moluccans California. Er verschenen ook een paar gefotokopieerde afleveringen van het tijdschrift Moluccan Review. De vereniging hangt echter ’n beetje als los zand aan elkaar. De afstanden zijn te groot, de jongeren hebben andere vrienden en partners en er zijn sowieso niet erg veel geïnteresseerden. 


Een stimulans vormen de studenten uit Indonesië. Deze zorgden echter ook voor een fraaie controverse. De Young Moluccans California vereniging komt namelijk vooral tot uiting in sportevenementen. Toen zij recentelijk op een ‘etnisch evenement’ aantrad, maakte de Indonesische ambassade bezwaar tegen hun T-shirt. Het opschrift moest volgens hun luiden: Young Indonesians of California. 


De verontwaardiging aan Molukse zijde was groot, maar de jongeren wisselden braaf van T-shirt om de Molukse studenten uit Indonesië niet in moeilijkheden te brengen. 


De ambassade had zich al eerder belachelijk gemaakt. Jarenlang hadden ze Molukker als spion, maar iedereen wist ervan, dus geen probleem. 


 Door Ais Loupatty - Gepubliceerd in Tjengkeh, onafhankelijk Moluks maandblad. 7e jrg nr 4 1985.


Zie ook: 


Maluku ’84 movie en inhoud

 In memoriam Cornelia Loupatty-Lopulissa

‘Dienstbaar aan de keten?'

 Verstrikt in identiteiten

BLOG INHOUD

HOME

17 sep. 2016 19:12


All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty