kashba

Niet dit, niet dat –– drie verhalen

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com


kashba@planet.nl


'Het visnet bestaat omwille van de vis, en als de vis gevangen is, dan kun je het net vergeten. Woorden bestaan vanwege hun betekenis, en als je de betekenis begrepen hebt, dan kun je de woorden vergeten. Waar zal ik iemand vinden die de woorden is vergeten, zodat ik een woordje met hem kan spreken…'

Lao Zi – vertaling K. Schipper


 Mongolië, 1922

Over zijn jarenlange verblijf in een grot in India had ik van verschillende kanten wel gehoord, maar nog altijd vond ik het verhaal moeilijk te geloven toen hij eenmaal tegenover me zat.


Een leven lang te weinig eten geeft boven de zestig een diep geplooid gelaat. Een lang leven in droge hitte geeft een Engelsman de vale, perkamenten huid van een oudere sahib.


Vanwege erfenis-perikelen moest hij in Londen zijn, maar vanwege z’n dagelijkse ontbijt – marihuana overnachts gemarineerd in geklaarde boter – was hij niet dichterbij dan Amsterdam gekomen.


Zijn jeugd in Engeland lag gecompliceerd. Hier zou men het met oud geld associëren. Niet dat er ooit een fortuin bijeen geroofd was. Een verre voorvader had een uitvinding gedaan en industrieel ontwikkeld, iets waar het nageslacht nog steeds op teerde – zij het in steeds grotere verdunning.


Vader had zich nog van vele zeiljachten en jonge vrouwen kunnen voorzien. Zoonlief, uit het eerste huwelijk, was al vroeg op kostschool gestald. Zodra de jongeling de kans kreeg, vluchtte hij naar India.


Misschien na het lezen van theosofen als Blavatsky of I-Ching vertaler Blofeld. Hij kwam terecht bij een oudere baba die hem weldra naar een eigen grot verwees. Al mediterend en bam bam bambolayend bleef de jonge sahib negen jaar in de grot.


Volgens de legenden kwam de jonge Siddharta na zeven jaar vasten en lotuszitten in de wildernis erachter dat je oorzaak en gevolg niet kunt ontkomen door je zo stil en klein mogelijk te houden, dat eenzaamheid in tegengestelde richting van alleenzijn gaat en vreemd genoeg het ego juist versterkt.


Was negen jaar niet een beetje lang voor een in impasse geraakte puber, of was het een vorm van zelfkastijding, of.. wat?


‘It took Sakyamuni seven years to realize he was on the wrong track,’ probeerde ik het onderwerp aan te kaarten. Hij keek me even aan en antwoordde droogjes:


‘Some people are smarter.’




Ik schoot in de lach maar twijfelde of dit nu een restje Britse humor was of dat hij in die tien jaar daadwerkelijk z’n ego had weten te verkleinen…


Sakyamuni Buddha leefde van omgeveer 450 tot 370 voor onze jaartelling en werd zo’n 80 jaar.

‘Waar staat díe voor..?’  Wijzend naar een boeddhaatje, verwacht hij een steekwoord als geluk of beterschap of troost te horen – denk ik.


‘De hand raakt de grond om aan te geven dat verlichting op aarde mogelijk is,’ probeer ik het simpel te houden, ‘daar zou je troost in kunnen zien.’ 


Winkelier staat voor verkoop.


Meestal kan men er niets mee. Of het is niet voldoende eenduidig voor een kadootje. Hetzelfde beeldje dient de een berusting in ziekte te geven en de ander een lang en gelukkig leven.


Het valt moeilijk voor te stellen maar tot de zeventiger jaren kwam je boeddhistische beelden bijna uitsluitend in musea tegen. De daarop volgende decennia werd het boeddhabeeld al rap gemeengoed – van huiskamers tot begraafplaatsen. Dit had met de leegloop der kerken te maken, wist men. De lijdzame christusfiguur massaal werd ingeruild voor een ingetogen boeddhabeeldje.


Ongetwijfeld hield het meer verband met het gelijktijdig opkomend individualisme dat zich er prima op liet projecteren: de onbewogen, rechtop zittende figuur oogde cool, calm and collected  en een beetje mysterieus – doordat men over het algemeen geen flauwe notie van boeddhisme had. 



Nog steeds niet, maar een boeddha-beeld paste toentertijd wonderwel bij stoned out of our heads en Lucy in the Sky with Diamonds – of zoals tegenwoordig bij een strandyup met strakke haartjes in knotje, een strak lijf in luchtig katoentje en mentaal helemaal los dankzij XTC (elke tijd z’n eigen drug).



Wat zien serieuze zoekers – in tegenstelling tot alle head- and road-trippers en bijgelovige gelukzoekers – er dan wel in? Waar staat een boeddhabeeld zonder boeddhisme in het westen eignelijk voor?



Individualisme uit zich ondermeer in maatschappelijke dwang tot zelfontplooiing, zelfbeschikking, autonoom kunnen handelen, het creëren van een onafhankelijke positie in de wereld, kortom, iedereen CEO van z’n eigen IK BV


 – en lonely at the top.


Larson

De imker in More than honey


’Als je ’n enkele bij afschermt van de zwerm, krijgt ze geen informatie meer en gaat ze snel dood.’ 


De enige vraag die individualisme oproept is: wie ben IK?

Is het de herrie in het hoofd die tot individu maakt? 

Als een boeddhafiguur iets uitstraalt dan is het: rust en bezinning.



Los van z’n millennia-oude oorsprong kreeg het boeddhabeeld mettertijd in het westen een geheel andere, existentiële symboliek. Het nìet-lijdzame alleenzijn (atman) van boeddha werd intuïtief verstaan en gevoeld als verademing (atmen).


Van Dale (13de druk) kent alleenstaandalleenwonend en alleenwijs, maar alleen-zijn krijgt een streepje. 

Met als toelichting: 'eenzaamheid, hij kan niet tegen alleen-zijn.’ 

(Bijeenzijn wordt weer wel aanvaard als één woord.)


Het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal is geen filosofische handleiding – ongetwifjeld veelvuldig een precair onderscheid – maar het woordenboek lijkt zich hier nogal te verlaten op Wilhelmina’s vleesgeworden cliché: ‘Eenzaam maar niet alleen.'


‘Welke weg je ook af legt,’ vatte vriend S. het leven nog even samen voordat hij de deur uitliep, de herfst in, ‘je gaat en staat alleen.’ 


Het klonk gezwollen maar zulke opmerkingen kun je verwachten in een winkel met boeddhabeelden.


Ons gesprek ging erover hoe eenzaamheid en alleenzijn totaal verschillende begrippen zijn. Enkel het laatste, alleenzijn, leek hem ‘uiteindelijk’ en ‘onvermijdelijk’. 


Instemmend keek ik hem na.


Van antieke of recente exemplaren uit oosterse culturen tot de massaal gegoten versies van symbol designers in dienst van Xenos of Blokker, is bovenstaande precies wat een boeddhabeeld verbeeldt: alleenzijn.


‘Alleenzijn komt niet voort uit ontkenning of door jezelf af te sluiten. Alleenzijn is geen eindproduct van de geest. Je kunt niet wensen om alleen te zijn.’


‘Alleenzijn is ondeelbaar en eenzaamheid is scheiding. Dat wat alleen is, is buigzaam en dus duurzaam. Slechts dat wat alleen is, kan communiceren met dat wat zonder oorzaak is, het onmetelijke.’



Onder warme douches en dekens gedurende de winter bleef het begrip alleenzijn zachtjes knagen. Gaat alleen zijn in wezen niet over alleen sterven –  of over het beeld ervan?


Doodsangst gaat niet over doodzijn maar over doodgaan. De ‘stervensteksten’ in het viertiende eeuwse Tibetaanse Dodenboek proberen die vrees uitvoerig te begeleiden – maar werden per slot door levenden bedacht. 


Hoezeer doodgaan met angst is omhuld, moge misschien blijken uit hoe priesters, wereldwijd, het proces tot veertig dagen verlengen – met alle dure ‘verplichte’ rituelen voor de nabestaanden van dien.



Myanmar / Burma, 2012



Tegenwoordig lijkt reanimeren deel van dit ritueel geworden. Maar met welk recht zou een derde persoon, aangesneld als een soort elektriserende goochelaar, met zijn ongevraagde ingreep de gedupeerde - later - nogmaals door de gevreesde tunnel dwingen. 


Een strijdbare, oudere klant ontblootte – enkele jaren geleden –  een van haar borsten boven de toonbank. In eigen handschrift stond erop getatoeëerd Niet Reanimeren!!! 


Gróót – en groots


Er onder stond een nummer dat naar haar wilsbeschikking verwees.

‘Never! Never ever!' riep ze met rasperige stem.


Ais deed een stap terug en opperde voorzichtig: ’Maar.. die elektrische apparaten die ze d’r op zetten.. die gaan toch dwars door je kleding…?’


‘Beste jongen, wàt meer kan ik doen?!’ Ze wierp haar armen in de lucht.  ‘Hun penning hangt hier ook nog ergens tussen.’




Alle emotie is pijn, hield Siddharta z’n toehoorders voor.

'Only when I laugh, it hurts,’ heet een heel oude autobiografie.


Takashi Marukami


Geen meditatief mens ontkomt aan de tragiek van het bestaan (de rest ook niet maar pauzeert langdurig in verpozing); de oever met het moeras van de melancholie blijft voor iedereen bedrieglijk en drassig.


'Eenzaamheid, met z’n angst en pijn, is afzondering – de onvermijdelijke handeling van het zelf. Dit proces van afzondering, in brede of smalle zin levert verwarring, conflict en verdriet op. Afzondering kan nooit alleen-zijn voortbrengen; het ene dient op te houden teneinde het andere te laten zijn.'


 Khumbu, 81



Met dertig dacht ik nog terug te kunnen – zonder dat terug echt te benoemen. Niet opgaan in of niet samengaan met kun je ook zeggen, maar wèg... was best wel eigenlijk het juiste woord.

Wèg van meedoen, opbouwen, settelen, vastleggen, verplichten, hechten… Ik had niet door dat het begrip vrijheid tot een heel andere orde van grootte behoort dan vrijheid van.


Zonder al te veel levenspijn werd het eenendertig, tweeëndertig… was drieëndertig niet het mystieke omslagjaar waarop bij andere einzelgänger de geestelijke bliksem insloeg..? 

Dorpsplein of grot – zit d’r dan niks tussen..?

Als winkelier kon je honderd worden…


In die ambivalente jaren – doubt is good!


– zonk het verhaal van Martin Buber (hier uit het hoofd geciteerd) regelrecht bij me naar binnen:


In een klein dorp droomt een boer ervan om meer van de wereld te zien. Met de jaren verandert z’n droom in een passie en op een dag kan hij niet anders kan dan er gevolg aan geven. Vrouw en kinderen achterlatend, loopt vader op een vroege ochtend het dorp uit.


Vastbesloten loopt hij door tot de avond valt. Hij vindt een hooiberg voor de nacht. Voordat hij gaat slapen, zet hij z’n laarzen in de richting die hij morgen moet gaan. 

Van een afstandje ziet een jongen hoe omstandig de boer z’n laarzen in de


grond plant. Het joch sluipt naderbij en draait stiekem de laarzen in tegengestelde richting. 


Geintje.


Zodra de boer ontwaakt, gaat hij resoluut op weg. Al gauw valt het hem op hoe bekend de omgeving hem voorkomt. Alsof hij er eerder is geweest, in een ander leven of zo. In de namiddag passeert hij een dorp dat wel erg veel met zijn eigen dorp gemeen heeft. Hij gaat ernaartoe en staat tenslotte stil voor een huis dat zo zijn eigen huis had kunnen zijn. Evenals de huilende kinderen die aan zijn broekspijpen trekken en de wanhopige vrouw, trouwens.


De boer doet een paar stappen terug en zegt: ‘Jullie houden me voor een ander!’ Er ontstaat een woordenwisseling. De buren bemoeien zich ermee, het wordt een opstootje. 


Uiteindelijk haalt men de burger-meester erbij. Hij hoort het verhaal van de boer aan en besluit publiekelijk: ‘Als deze man


gisteren van huis is gegaan om de wereld te verkennen, kan hij de vader van dit gezin niet zijn.’ 


Dan richt hij zich tot de boer: ‘Maar aangezien de heer van dit huis verdwenen is, zou u niet bereid zijn zolang zijn rol op u te nemen totdat hij weer terugkeert?’


De boer kan zich wel voorstellen dat een man soms goede reden heeft om van huis te gaan. Hij gaat akkoord, hij trekt in bij het gezin en neemt de vaderrol op zich. En aangezien de heer des huizes nimmer terugkeert, blijft hij er tot in lengte van dagen wonen.


Als ieder mens draagt vader verantwoordelijkheid. Voor gezin,  buurt en medemens. Maar daarnaast bestaat er ook nog zoiets als een verantwoordelijk mens. 


Alleen –– maar niet eenzaam.


Buber schetst de vervreemding die ontstaat als het alleenzijn door wensdroom, geloof, ideaal of egoïsme gescheiden wordt van het collectieve. 


Vader is er èn vader is er niet.


 Pheriche, Khumbu, '76

Begin zeventiger jaren werden nog enkele grotwoningen bewoond in de Himalaya. Tibet bleef voor trekkers ontoegankelijk, het Chinese leger schoot ze zonder pardon van hun berg af. Maar aan de Nepalese kant van ’s werelds hoogste bergketen kon je ze nog wel vinden: kluizenaars die tien, twintig jaar geleden daarvoor de samenleving de rug toekeerden – en ook letterlijk niet meer in de spiegel keken.



De kleine hutten en grotten lagen verspreid tegen de bergrug, boven het klooster in het dal. Hoe hoger des te meer het onderkomen bestond uit een spelonk met enkele planken ervoor.


Langs het pad ernaartoe zaten inkepingen in de bergrug: kleine uitgebouwde balkons waar kluizenaars zicht hadden op het weidse landschap. Ze deden er meestal hun ogen dicht om naakt op het innerlijk vuur te mediteren.

Wellicht is concentreren een betere


omschrijving, zijnde zo ongeveer het tegendeel van mediteren.


In haar boeken beschreef de Parijse operazangers Alexandra David-Neel hoe zij deze innerlijk-vuur yoga tijdens haar reis in 1924 door Tibet in de sneeuw beoefende. Weinigen geloofden haar bij terugkomst.


Totdat de Duitser Ernst Lohar Hoffman, alias Anagarika Govinda, gedurende zijn reis, tijdens de tweede wereldoorlog, er ter plekke naar informeerde en verwonderd noteerde dat Alexandra er inder-daad langdurig in de sneeuw had gezeten – al laat hij beleefd in het midden of ze er in d’r nakie zat.



Thangboje ‘76


Enkele grotwoningen hadden een luikje bij de ingang waardoor offerandes konden worden ontvangen van pelgrims die zegeningen zochten van de heiligmannen, of een hapje thuisbezorgd door kloostermonniken aan de voet die weten dat hun kluizenaars anders zouden wegkwijnen.


Ongetwijfeld zag of hoorde de grot-bewoner ons lang tevoren de berg opklauteren: vrolijke trekkers, happend naar lucht. Als je naast mediteren de hele dag niets te doen hebt, wil



je wel weten wie er de moeite neemt jou te komen opzoeken, leek me. 


Dus zocht ik naar uitkijkposten en heimelijke kijkgaatjes. Ik kon me niet voorstellen dat hun nieuwsgierigheid verdwenen was… misschien brengen ze wel wat lekkers mee…


Pas na twee, drie ontmoetingen met de kluizenaars drong het tot me door dat langdurige afzondering een mens schuw maakt, dat wekenlange stiltes zich niet zo maar laten doorbreken, dat er licht wantrouwen ontstaat doordat elk bezoek plots gevoelens en herinneringen losmaakt.


'Alleenzijn is geen eindprodukt van de geest. Je kunt niet wensen om alleen te zijn. Een dergelijke wens is slechts een ontsnapping aan de pijn van het niet kunnen communiceren.'



Ooit las ik over een onderzoek naar de hersen-ontwikkeling van een wilde kat en van een huiskat. Qua soort en geslacht waren ze hetzelfde. Bij geboorte bepaalden de wetenschappers het gewicht van hun herseninhoud. 

Op zoek naar voedsel nam de wilde kat



dagelijks risico en kregen de hersenen voortdurend prikkels. De huiskat bleef binnen en kreeg op gezette tijden het eten aangereikt. Na een jaar bleken de hersenen van de wilde kat altijd nog het volle pond te hebben, maar bleek die van de huiskat verschrompeld tot een walnoot.


Een bevriende klant uit de VS zit zo diep in gedachten dat ik vraag hoe het met haar gaat. Ze zucht en begint te vertellen.


‘Ik zat hier verderop, bij het Waterlooplein, in een van die coffeeshops. Een oudere man en ik waren de enige echte volwassenen tussen alle weed vapourizing jongeren. Hij vroeg wat ik deed, ik vertelde dat ik elk jaar naar Londen vlieg voor overtone chanting meditations. Hij vroeg niet wat het inhield maar lachte: ‘Zijn we niet allen zoekende?’ Hij bleek zo’n beetje z’n hele leven onderweg te zijn geweest. Van kloosters in Europa tot kibboets in Israel, ashrams in India.


Ik noemde Tibet omdat het al jaren bovenaan m’n lijstje staat. Ook daar had hij rondgetrokken. Hij was er in de jaren dat je er tamelijk vrij kon rondreizen en trok er langs de ondanks Mao overgebleven kloosters.


Kailash, Tibet, ‘07


Hij vertelde over het landschap, over de mensen, de steden en zweeg toen ineens. Duidelijk was hem daar iets overkomen, ik zweeg ook.


Misschien was  het alleen maar vreemd, ging hij verder, dat het hem nooit eerder was overkomen. Ergens op het plateau, in the middle of nowhere, werd hij op een klaarlichte dag door een groepje jonge mannen overvallen. Toen ze doorkregen dat er weinig te halen viel, werden ze boos en gemeen. Terwijl hij op de grond lag, bleven zo hard doortrappen dat hij zich ineens realiseerde: shit, this is it, I’m not gonna make it.


Het vreemde was dat hij ondanks alle geweld en pijn zich toch bewust bleef van de omgeving àchter het stelletje sadisten. Volgens hem hangt er sowieso een vreemde stilte op plateaus van die hoogte: ‘Alles wat geluid maakt, is zeer aanwezig.’


Terwijl hij op de grond lag te creperen, hoorde hij een vogel tjilpen. ‘Achteraf begrijp je soms je eigen hersenen niet,’ vertelde hij, ‘maar op dat moment dacht ik: als dit m’n laatste minuten zijn, laat me dan maar naar die vogel luisteren.’


Ze zweeg even, staarde bedroefd voor zich uit en mompelde: ‘For me it was such an eye-opener… but it was such a sad, sad tale … so damn alone.’


Talent om te troosten heb ik niet. Tijdens de wat ongemakkelijke stilte moest ik zelfs aan iets anders denken, aan zen-monniken die tijdens diepe meditatie geheel onverwachts een klap met de stok krijgen.


‘Misschien was dit wel de ervaring waar hij al die jaren naar op zoek was,’ probeerde ik.

Onthutst keek ze me aan.


Misschien maakt het individu zoveel herrie in het hoofd om te ontdekken wat Het


allemaal niet is – omtrekkend bepalen door negatie.

Het is zoals de mens het reeds drieduizend jaar geleden omschreef: Het Zichzelf is niet dit, niet dat – en dat alles is u.

Maar je hebt natuurlijk herrie en herrie – hopelijk behoort al het bovenstaande tot de tweede categorie. Hoe dan ook, vergeet het net – als er maar vis gevangen is.


Japans kamerscherm


‘De vogels zochten een plekje voor de nacht, een grote vijver reflecteerde reeds enkele sterren. De natuur was die avond niet erg mededeelzaam. De bomen waren afstandelijk, ze hadden zich in hun stilte en duisternis teruggetrokken. Een paar kletsende dorpelingen fietsten voorbij, en weer was er diepe stilte en de vrede die komt wanneer alle dingen alleen zijn.


Dit alleenzijn is geen schrijnende, angstwekkende eenzaamheid. Dit alleenzijn is eigen aan het bestaan; het is onbedorven, rijk, compleet. Die tamarindeboom heeft geen ander bestaan dan zichzelf zijn. Dat is alleenzijn.


Alleenzijn komt niet voort uit ontkenning of door jezelf af te sluiten. Alleenzijn is de bevrijding van alle motieven, van al het nastreven van verlangens, van alle doelen. Alleenzijn is geen eindprodukt van de geest. Je kunt niet wensen om alleen te zijn. Een dergelijke wens is slechts een ontsnapping aan de pijn van het niet kunnen

communiceren.


Eenzaamheid, met z’n angst en pijn, is afzondering –de

onvermijdelijke handeling van het zelf. Dit proces van afzondering, in brede of smalle zin levert verwarring, conflict en verdriet op. Afzondering kan nooit alleen-zijn voortbrengen; het ene dient op te houden teneinde het andere te laten zijn.


Alleenzijn is ondeelbaar en eenzaamheid is scheiding. Dat wat alleen is, is buigzaam en dus duurzaam. Slechts dat wat alleen is, kan communiceren met dat wat zonder oorzaak is, het onmetelijke.'

 

- J. Krishnamurti



 Mongolië, 1922

blog inhoud




7 mei 2016 21:40



All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty