kashba

Maluku ’84 -3: De Banda eilanden

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Banda, een eenzaam eilandengroepje in een van ’s werelds diepste zeeën. 


Met misschien wel het mooiste natuurschoon van heel de Molukken.

Was Banda eens bekender dan Ambon of zelfs Batavia, na Merdeka ’45 zonk het regelrecht naar de vergetelheid. Jongeren zien zich gedwongen de eilanden te verlaten. 


De eens zo vermaarde nootmuskaat-cultuur is nu zienderogen aan het wegrotten. Van nieuwe aanplant is nauwelijks sprake. 

De noten bepalen echter nog steeds Banda’s lot. Veranderingen daarin zijn om onduidelijke redenen verboden. Het beleid van de overheid is even rampzalig als dat van het oude VOC. 


De geschiedenis herhaalt zich hier niet, ze is nooit anders geweest.


Vanaf Ambon vertrekt eens in de twee weken een schip van de staatsmaatschappij Pelni naar de zuidelijke eilanden van de Molukken. 


Na twee à drie weken bereikt het schip de eindbestemming, het verst afgelegen eiland Tanimbar. 


Officieel mogen er 250 passagiers aan boord, maar de kapitein schat hun aantal zelf op minstens het dubbele. 


Toch maakt hij zich geen zorgen als de havenmeesters ter controle aan boord komen. 

'Ze komen hun drinkgeld ophalen“, smoest hij met me, terwijl we van de brug toekijken, ‘niemand hoeft van boord.’

Het schip is de enige betaalbare verbinding met het zuiden. Zonder dringende reden ga je echter niet aan boord: de reis is traag, stinkend en claustrofobisch.

Zodra het schip de baai van Ambon uitvaart, moeten de ‘verstekelingen’ alsnog bij de bemanning melden en ‘een kaartje kopen’.

Afhankelijk van schip en weer duurt het ergens tussen twaalf en




Rond een vulkaan steekt onverwachts een groepje eilanden de kop boven de immens diepe Banda Zee. Naar alle windrichtingen is er niets anders te zien dan een leeg wateroppervlak. 


Op vele wereldkaarten staan ze niet eens vermeld. 


Hooguit als een paar zwarte stipjes in een diepblauwe kleur. De eindeloos uitgestrekte leegheid van de insluitende zee maakt Banda gevoelsmatig nog kleiner en kwetsbaarder. 

- Is dit het…? Begon hìer in 1599 de latere kolonialisatie…?!


Toch was op gegeven moment in de geschiedenis er een massamoord voor nodig en het inhuren van allerhande huursoldaten en Japanse samoerai zwaardvechters om deze elf puntjes in VOC-bezit te krijgen. 


Om te monopoliseren, want nergens ter wereld groeide dat ene vruchtje: de nootmuskaat. Een uniek natuurgeschenk dat het lot van de eilanden voor eeuwen al bepaalt.


Drogende nootmuskaatnoten en Van de Broecke, een van de allerlaatste, zelfstandige perkeniers.




Eenmaal aangelegd, voel je een wat beklemmende, zelfs wat magische sfeer rond de vulkaan hangen. De legendarische vulkaan waar al eeuwen elk verslag over uitweidt. Een vulkaan die met name gedurende de sporadische bezoeken van twee Gouveneurs-Generaal overging tot vuurspuwen. 


Tijdens het Van der Capellen-bezoek in 1824 barstte de vulkaan zelfs in vlammen uit op het moment dat het stoomschip van de ‘Indische Keizer’ de baai binnenvoer. De ongeveer 600 meter hoge vulkaan is aldoor nog actief. Vorige jaar telde een bewoner op de kwalijkste dag maar liefst 73 grote en kleine schokken.


Tegen de heuvels ligt het kleine, stevig gebouwde Fort Belgica. Nog steeds in opmerkelijk goede staat. Een verweerd bordje meldt dat de Vereniging Bandasche Belangen nog in 1935 de vier massieve torens hebben gerestaureerd. Zo te zien betekende dat herbouw van de inmiddels bekladde torens.

Door het dorp Banda Neira lopen straatjes van zwart granietgruis. 


Soms zitten er kleurige scherven van Chinees porselein en Hollands aardewerk in verwerkt. 


De weggetjes zijn soms zo smal dat je wel bij de overburen naar

Op enkele waranda’s zijn de donkerbruine

plavuizen nog redelijk intakt. 


De terugkerende aardbevingen dwong tot

lichtgewicht huizen, die indrukwekkender

moesten lijken dankzij nogal lompe pilaren langs

de waranda of het bordes. 




Nog steeds wonen de werkers achter het huis van de baas.

Het lijkt vaak alsof de huidige bewoners weinig binding hebben met de panden. Toch konden ze er pas intrekken nadat ze òf aan de vertrekkende Hollanders òf aan de Indonesische regering hadden betaald. 


Sommige gedeelten staan er verlaten en vervallen bij: ingezakt en overwoekerd met mos of ander groen.



Het benodigde geld ontbreekt duidelijk en zelfs de eenvoudigste reparaties worden niet uitgevoerd. Teneergeslagen armoede. Alleen de buitenkant krijgt jaarlijks, tijdens de nationale vrijheidsdag, een verse kalklaag. Op ‘aandringen’ van de plaatselijke overheid.


De grotere vertrekken blijven leeg, als algemene ruimte. De verschillende families huizen in de kleinere zijkamertjes.


Op de brede waranda van het voormalige residentiehuis is een oudere vouw met een koolstrijkijzer in de weer. Met een pingpong tafel als strijkplank. Verderop geeft een jonge vrouw aan enkele kinderen onderwijs. Binnen houdt de plaatselijke overheid kantoor. 

Onder de kapotte, kristallen lampen en de oud-Hollandse motieven in het plafond hangen de portretten van de huidige staatshoofden. 


Hier en daar staat de vloer blank, maar er is naar men zegt eindelijk geld beschikbaar om het dak van nieuwe houten latten te voorzien.


In een zijvertrek staat in het vensterglas een gedicht gekrast, ondertekend en gedateerd 1 september 1831. 


 




Ondanks alle aardbevingen zit het glaspannetje nog even kwetsbaar tussen vier sponninkjes. 

Door de tekst heen is er zicht op een vervallen aanlegsteiger.


‘Quand viendra-t-il le temps que formera mon bonheur?


Quand frappera la cloche qui va sonner l’heure?


Le moment, qui je reverrai les bords de ma patrie,


Le sein de ma famille, que j’aime, que je bénis.’


‘Wanneer komt de tijd die mij geluk zal brengen?

Wanneer klinkt de klok die dat uur zal slaan?

Het moment dat ik de kusten van mijn vaderland zal weerzien,

En de schoot van mijn familie die ik liefheb en zegen.’

Van der Wall meldt in ‘De Nederlandse Oudheden in de Molukken’ (1928) dat de 35-jarige resident Rutger Schwabbing de schrijver moet zijn geweest. 


De handtekening kwam overeen met die op documenten in het landsarchief te Batavia.

 

‘Volgens het grafschrift was zijn geboorteplaats Noordwijk en de datum van zijn overlijden den 12 april 1832. Het uur der verlossing sloeg voor hem dus niet meer…’

Een kijkje door een ander raam geeft zicht op een borstbeeld van koning Willem III. Volgens een van de ambtenaren wilden Japanse bezetters tijdens WOII het bronzen geval met andere Hollandse zaken in zee werpen. 


Iemand verborg het echter in een kuil. Het bleef er liggen totdat na de Nieuw-Guinea kwestie enkele Nederlanders er aandacht voor hadden. Vlak voor de vroegere stallen, waar tegenwoordig ook overheidskantoren zijn gevestigd, kreeg Willem III weer een plaatsje. 


Oom Henk, sinds vijftig jaar opzichter van een perk (notentuin): ‘De Japanners wilden niet in perkeniershuizen wonen. Ze stelden nieuwe huizen samen uit onderdelen van de Hollandse woningen. Ze hadden de opdracht om alles dat Hollands was  te vernietigen. Huisraad en boeken, ze staken ze allemaal het liefst in brand.


Van hen mocht je ook niet in de notentuinen werken. Je diende groentetuinen aan te leggen en in je eigen behoeften te voorzien. De noten bleven liggen. Soms gaven ze het bevel om de bomen te kappen. Voor brandhout. Dat deed je dan maar, anders werd je geslagen.’

De huidige bevolking stamt voornamelijk af van geïmporteerde werkkrachten die varieerden van slaven tot veroordeelden en contractarbeiders. 


Uit West Irian, Java, Sumatra en Celebes.


Door de eeuwen heen raakten ze vermengd tot ‘perkeniersbloed’ — terug te vinden in namen als Ali van den Broecke, Mohammed Leurs of Umar Rhemrev (omgekeerde achternaam voor een buitenechtelijk kind).


Gescheiden van het residentiehuis door een stille straat, staat de oude sociëteit De Harmonie. Het gebouw werd elke avond druk door de perkeniers bezocht, die de reputatie hadden absoluut niet met geld te kunnen omgaan.


Eigen of geleend geld, ze leefden de meeste tijd als God in Frankrijk. Er bestond vrijwel geen luxe die ze niet importeerden. Van de beste wijnen tot kroonluchters en zelf een automobiel, waarmee ze feitelijk nergens naar toe konden.


In de sociëteit kwamen zij ’s avonds bijeen om de eenzaamheid te verdrijven die elk klein eiland wel kenmerkt. Ander vertier was er niet, behalve dan een wandeling langs de promenade naar het fort op de uiterste punt. 




De langwerpige zaal, waar eens de fauteuils en de biljarttafels stonden, is nu met schotten onderverdeeld in vijf woonruimten. Op het achterbordes heeft elk gezin een keukentje afgebakend. In de tuin waar zo te zien ooit jeu de boule of dergelijk balspel werd gespeeld, staan enkele bamboehouten toiletten.

Ben van de Broecke, perkenier.


Ben van de Broeck vertelt dat zijn familie zelden in de Harmonie kwam. Zoals de Hollanders te Batavia neerkeken op de provincialen van Ambon, zo keken de laatsten neer op de perkeniers. De enkele ‘blanke’ perkeniersfamilies voelden zich weer verheven boven de zichtbaar 'niet-meer-zo-blanke' families, zoals Van den Broecke. 


Oom Henk, opzichter: ‘Vroeger was er ook een groot verschil tussen christelijke en islamitische werkers. Nu is iedereen gelijk, ofschoon de muslims in overgrote meerheid zijn en dus voor ’t zeggen hebben. Tussen de perkeniers en de opzichters waren de verschillen natuurlijk nog groter. De ‘Hollanders’ gingen ’s ochtends naar de kerk, de overigen ’s middags.’


Oom Anis, eveneens opzichter: ‘Veel Javanen en Butonezen werden voor drie à zes jaar gecontracteerd. Daarna gingen ze meestal terug. Alleen de opzichters kregen een huisje toegewezen. De rest moest zelf maar zien waar ze woonden.’ 



Nog steeds woont het overgrootste deel der Bandanezen in dit soort kleine huisjes – misschien nog steeds dezelfde. Zoals in het achteraf gelegen arbeidersdorp Raja Wali. 


Of in een serie zwart geblakerde, tegen elkaar leunende schuren op het erf achter de oude perkeniers huizen. Als hun economische situatie al verschilt met vroeger, zal het verergerd zijn.



Oom Anis: ‘Er werd gewerkt van zes uur ’s ochtends tot twee uur ’s middags. Daarna mocht je in de tuinen niet meer komen. Daar stond straf op. 


Dan ging je vissen op zee.

Sommigen hadden een klein groentetuintje, meestal hogerop de berg, waar geen noten groeien.


In de avonduren werd bijvoorbeeld het wajang spel opgevoerd. Elk perk had soms wel zoiets. Of men ging gokken. 


Maar om tien uur moest je binnen zijn. Zodat je de volgende ochtend fit was om te werken.’



Tegen het eind van de 19de eeuw konden de ‘Hollanders’ alsnog opzichter van hun eigen perk worden, dat vervolgens via hypotheken in handen van de Crediet en Handelsvereniging kwam. Uiterlijk gaf het weinig verandering. Door de eeuwen heen gingen de perken op papier wel vaker van hand tot hand vanwege opgelopen schulden. 


Waarschijnlijk hoopte men het familiebezit op de een of andere manier wel weer terug te krijgen. Hun schulden waren door de koloniale regering al vaker kwijt gescholden. Om leegloop te voorkomen en de eilanden kwijt te raken. 



De notenteelt was al lang niet meer lucratief, maar de perkeniers bleven evengoed in stijl voortleven – een vorm van chantage. Maar ze waren wel altijd zo verstandig om de werkers stipt op tijd hun loontje uit te betalen.


Oom Henk: ‘De meeste perkeniers kwamen slechts eens in het kwartaal een kijkje nemen. Of alleen als het oogsttijd was. Maar er waren er ook die elke dag kwamen, zoals de oude De Vries voor wie ik werkte. Hij was geen slechte man. Maar na z’n vertrek heb ik nooit meer iets van hem gehoord. Geen brief, niets. Nu denk ik er niet meer aan, hij zal wel dood zijn.’


Enkele perkeniers kwamen na WOII uit de interneringskampen terug naar Banda. Waar moesten ze in die hectische tijd ook anders heen? Velen waren feitelijk geboren en getogen Bandanezen. Maar in 1948 trokken velen alsnog definitief weg. Slechts enkelen kozen voor het Indonesische staatsburgerschap.

De enige die tegenwoordig nog een perk in eigen bezit heeft, is de heer Van den Broecke. Tijdens ‘de communisten’ was het landgoed afgepakt en werd de familie gedwongen naar een van de kleine woningen op Banda te verkassen. 


Enkele jaren voor z’n dood in 1983 kreeg de stokoude Van den Broecke een gedeelte van zijn perk ‘Klein Walingen’ alsnog terug. Ter erkenning dat hij bijtijds Indonesiër was geworden.


Opzichter oom Anis: ‘Kwamen de Hollanders terug, ik zou weer voor ze gaan werken. Niet dat ik dat wil, maar de situatie is nu verschrikkelijk. Salarissen komen nooit op tijd. Er zijn mensen die van de provinciale overheid al acht maanden niets ontvingen. Ze blijven hun werk doen, wat moeten ze anders.’


Een uit Jakarta gezonden staatscontroleur die zijn naam niet wil geven – en er steeds op hamert dat hij beter helemaal z’n mond kan houden – vertelt dat de PNP 20.000 bomen heeft aangeplant ‘de laatste jaren’. 


Veel te weinig, volgens de opzichters. 

Van den Broecke: ‘Het aanplanten is namelijk veel werk. Bovendien duurt het vijftien jaar voordat een nootmuskaatboom werkelijk volwassen is. 

Tegelijkertijd zijn de ondernemingen van de staat en vooral van de lokale overheid erg verwaarloosd. Ik denk niet het nog te redden valt. Zoals het nu gaat, hebben we hier over vijf jaar geen notenteelt meer.’

Oom Henk: ‘De bewoners mogen niet zelf zomaar bomen planten. Je moet wachten op vergunningen van bovenaf. Die komen er dan niet. De mensen hebben trouwens geen geld en ook geen zin meer.’

Elk jaar is de oogst kleiner. De inkomsten

dalen zo drastisch dat de werkers van de lokale regering stelen van de staatsplantages en omgekeerd.


Feitelijk bedraagt de staatsopbrengst nog steeds zo’n honderd ton volgens een opzichter, maar de regering krijgt slechts zo’n dertig ton in handen. Er bestaat een levendige zwarte markt. 


De dertig ton noten gaat onderhands naar rondreizende opkopers. In wezen weinig verschil met de uitgebreide smokkelhandel waarmee de perkeniers achtereenvolgens de (monopolie-) bepalingen van het VOC, NHM of CHV ontdoken.


Van den Broecke: ‘Ik produceer per boom minstens een kwart meer doordat we de bomen goed verzorgen. Maar dan zijn er weer zoveel regelingen wat wel en niet mag. De staatsarbeiders hebben verschillende keren het verzoek ingediend om andere boomsoorten te mogen planten. Bijvoorbeeld cacao of rubber, zoals op Ceram. Ik weet niet waarom dat steeds wordt afgewezen. Het lijkt mij de enige oplossing.’


Staatscontroleur: ‘Wij hebben het verzoek doorgegeven om cacao om-en-om met de notenbomen te mogen planten, maar het presidentskantoor wees het af. Ze achten het een historisch gebied en willen dat het zo blijft.’


Het lijkt inderdaad alsof de regering de notenoogst met opzet laat afsterven, mede door tegelijkertijd de prijs te blijven monopoliseren. Evenals de VOC lange tijden, schiet Jakarta daar financieel allesbehalve iets mee op. Je vraagt je af waarom de regering zich er überhaupt mee bemoeit. Misschien op aandrang van iemand met de juiste connecties en andere belangen?


Staatscontroleur: ‘Banda moet een toeristengebied worden. Daar is het uitermate geschikt voor. De meeste inwoners zullen inderdaad moeten transmigreren. Geloof me, dat vind ik echt jammer, want Banda levert de beste kwaliteit nootmuskaat ter wereld. Wellicht komt dat door de speciale vulkaangrond hier.’


Tegenwoordig is kwaliteit niet meer zo belangrijk omdat het leeuwendeel toch naar de chemische industrie verdwijnt. Was nootmuskaat in vorige eeuwen nog een magische, medicinale specerij , internationaal strooit bijna alleen Holland er wat van over  de boontjes en de bloemkool. 

In het dorp vertelt een oudere man dat notenbomen niet pal aan zee mogen staan. Ze moeten de zee als het ware ruiken. Op andere Molukse eilanden teelt men tussen de kruidnagelbomen soms ook nootmuskaat. Zelfs op Ternate en in Menado. 


Ook in het Zuid-Amerikaanse Grenada groeit nootmuskaat. Volgens overlevering brachten Belgen het daarheen. Maar op al die andere plekken is de kwaliteit minder.



Bijna angstvallig onderhoudt elk gezin contact met (verre) familie en kennissen op Ambon, Java of verder. Om te zijner tijd de kinderen erheen te kunnen sturen voor een voortgezette opleiding. Buiten schooltijd fungeren de jongeren weinig meer dan een soort huissloofje. Toch gingen voor het schoolseizoen 1984 weer zo’n 250 jongeren aan boord van de Pelni.


Na voltooiing van hun studie keren slechts weinigen van hen terug. 


En niet alleen om dat Banda voor jongeren een van verveling vergeven oord werd nadat ze op Ambon of Surabaya kennis maakten met de rest van de wereld.

Van den Broecke: ‘Als ik aanplant, doe ik het in gedachten voor m’n kinderen. Ik hoop dat ze ooit voorgoed terug komen naar Banda, maar eigenlijk geloof ik daar niet meer in.’


Er wacht hen geen ander werk dan de notenteelt en tonijnvisserij. Het is het zelfde probleem waar alle eilanden van Maluku Tenggara mee kampen: opgeleide jongeren willen niet terug naar het werk op de dusun.



Oom Henk: ‘Mijn kinderen zitten op Ternate en Java. Hier in de notentuinen willen ze niet werken, daar zijn ze te geschoold voor. Dat is geen hooghartigheid of zo, ze zijn het zware werk gewoon niet gewend. Bovendien levert het te weinig op.’


De meeste jongeren solliciteren eindeloos naar een baantje bij de overheid, de grootste verhuller van de werkloosheid. Maar ook daar komt de laatste jaren drastisch verandering in. De overheid neemt niet zo makkelijke meer nieuwe mensen in dienst. 

In de drukke bevolkingscentra ontstaat daardoor een grotere werkloosheid.



De overheid stelt daarbij - op welk eiland dan ook - liever mensen van buiten het eiland aan. Misschien om te voorkomen dat er staatjes binnen de staat ontstaan. In ieder geval zijn ook op Banda de ambtenaren merendeels afkomstig van Ambon of elders. En ambtenaren-van-buiten zin meestal meer bezorgd om hun eigen carrière dan om het betreffende eiland. 



Oudere, orthodoxe muslims maken onder de bevolking van Banda de dienst uit. Een van de grootste statussymbolen is de witte ‘petji’ ten teken dat men in Mekka is geweest. Een hadji heeft na terugkomst meer aanzien. 


De gemiddelde middenstander spaart tien, twintig jaar om de benodigde drie miljoen roepia's bij elkaar te schrapen. Vliegtuigmaat-schappij Garuda Indonesia organiseert elk jaar hadji-reizen voor zo’n 150 mensen uit de provincie


hitte van Mekka –– hetgeen een mooie dood wordt bevonden.


Het beleid van de islamitische ouderlingen kent een grote sociale controle. De jongeren die niet de mogelijkheid hebben van Banda weg te varen om te studeren of werken, achten zich het dupe ervan. Sommige jongens vormen hechte groepjes die in een enkel geval zelfs bij elkaar hokken. 


Ze lachen om de officiële lezing dat Banda ‘droog zou staan’ en nemen ons mee naar achteraf gelegen huisjes waar clandestien wordt gestookt en waar we opmerkelijk veel ambtenaren-van-buiten tegenkomen. Ze lachen als we de andere officiële lezing aanhalen dat er op Banda geen prostituees zijn. Of zoals een dorpsleider het stelde: ‘Dergelijke vrouwen vertrekken uit zichzelf.’



De jongens wisten allang dat we op Banda waren, maar durfden naar eigen zegge geen contact te leggen. Om dorpsgeroddel te voorkomen halen ze ons onopvallend in de schemer op. Om hen te vermaken en de eentonigheid te onderbreken met verhalen over hoe het leven ‘buiten’ is. Iedereen op Banda kent die zelfde behoefte en bijgevolg word je overal vriendelijk binnengehaald –– om er liefst uren te blijven. 


Zelfs de burgervader van Banda Neira ondernam een poging. Aangezien we vele mensen spraken maar hem ‘kennelijk niet konden vinden’ stapte hij in zijn auto  – een van de vier op Banda – en ging met z’n hele gezin op bezoek bij de eigenaar van ons hotelletje. 

Mede doordat studenten en andere talenten zelden terugkeren, blijven de eilanden verstoken van vernieuwing. De mentaliteit verstart en dat merk je telkens opnieuw. Toch komt het ook goed uit dat veel jeugd niet terugkeert.

 

Met 308 inwoners per vierkante meter bewoonbare grond behoort Banda feitelijk tot de dichtstbevolkte eilandengroep van Maluku Tengara.

Gezien de armzalige gesteldheid van de notenteelt - waarin 90 procent van de 14.000 bewoners een groot deel van hun bestaan uit moeten halen – kun je misschien zelfs spreken van overbevolking.


De keuze voor een levenspartner is door de vergrijzing niet bijster groot. In zijn brieven beweerde Soetan Sjahrir dat op Banda een gedegenereerd volk woonde dat door isolatie aan inteelt leed. 


Sjahrir, later de eerste premier, zat tijdens het interbellum een aantal jaren op Banda in ballingschap, samen met Mohammed Hatta, later de eerste vice premier.

Zelfs islamitische meisjes ‘mogen’ tegenwoordig soms een jaar buiten Banda ‘gaan studeren’. Bij terugkeer moeten ze alle aangemeten vrijheden weer afleren. De dochter van de kruidenier is zo’n beetje de enige echte kapster op Banda. Vader importeert de juiste spullen voor het permanenten. Hij zegt geen bezwaar te hebben als ze een christelijke jongen uit Ambon zou trouwen - zolang hij maar islamitisch wordt. Andersom: uitgesloten. 


Tijdens een bootreis leerde zij inderdaad een Javaanse jongen kennen. Alleen als er een vrouwelijke klant komt - mannen mag ze niet knippen - verlaat ze haar slaapkamer, waar ze haar dag doorbrengt met filmtijdschriften en het schrijven van minnebrieven aan de Javaanse jongen –- brieven die vader verscheurt als hij ze ziet. 


Banda’s lot lijkt voor een groot deel in handen van de plaatselijke orang kaya Des Alwi.

Doordat Hatta en Sjahrir hem tijdens hun ballingschap min of meer adopteerden en voor een opleiding zelfs naar Engeland stuurden, werd hij later een van de weinige Bandanezen met de juiste politieke connecties op Java. 

Nu, dertig jaar later, is hij tevens de rijkste inwoner na een fortuin te hebben verdiend met internationale handel — naar zegge in gedroogde kelapa. De laatste jaren is Banda zo’n beetje z’n privé speeltuin geworden.


Tussen de bouwvallige huisjes langs de kustlijn prijken enkele dure hotels. Ze springen eruit door hun verse verflagen en luxe bouwstijl. Des Alwi wil Banda prppleTypeServicesppleTypeServicesF2293774

omoveren tot toeristenoord voor rijke Australiërs. Dankzij zijn inspanningen kunnen ze met hun eigen luxe jacht of per zes persoons-vliegtuigje vanuit Ambon een directe oversteek maken.


Des Alwi heeft een monopolie – een tactiek waar de VOC aan ten gronde ging – op Banda als vakantieoord. Voor andere hotels worden er geen vergunningen afgegeven. Ook al staan zijn luxe hotels meestal leeg. Maar komt iemand eenmaal naar Banda, dan kan hij nergens anders terecht. De kamerprijzen zijn derhalve schrikbarend hoog. Wie goed zoekt vindt

nog het enige andere hotel – iets goedkoper met het oog op handelsreizigers – van zijn zwager.

Om het gebied wat te promoten en tegelijkertijd te laten zien wat hij allemaal voor de Banda eilanden doet, nodigde Des Alwi regelmatig vooraanstaande politici uit voor een gratis reis en verblijf. Zelfs een Nederlandse ambtenaar van WVC nam het aanbod aan, de heer Hoeke en zijn vrouw.


Van dergelijke, extravagant opgezette bezoeken werden video opnamen gemaakt. Ter promotie van de eilanden voor het juiste toerisme: zie welke prominenten u voorgingen. Van de eilanden zelf krijg je daarop weinig te zien, de man staat zelf centraal. Een paar jaar geleden liet hij een groep van veertig toneelspelers uit Java overkomen om te figureren in een film over zijn leven – zijn zoon

vertolkte de hoofdrol.

De afgelegen ligging bleek tot nog toe echter een te grote hindernis om te worden ondergelopen door toerisme. In 1983 spoelden er niet meer dan twintig reizigers aan.


Banda is zonder meer een schitterend gebied. Naar mijn mening gezegend met het mooiste natuurschoon dat Maluku, inclusief Ternate en Tidore, te bieden heeft. Zwarte stranden naar onvoorstelbare zeetuinen. Je hebt geen snorkel nodig om de wonderlijke flora en fauna op twee meter diepte te zien. 


Een koude luchtstroom uit Australië zorgt volgens de inwoners soms voor iets heel bijzonders in dit tropisch werelddeel: een ijslaagje op de vulkaan in augustus.


Rondom de vulkaan liggen kubistische lava-formaties die traditionele Japanse prenten overtreffen. Ruwe kusten, gebeeldhouwd door het eeuwenlang beuken en uithollen van beukende woeste moessonzee. Tot op het uiterste randje van de kust veroveren fraaie, moedige bomen een plaatsje om te groeien – soms horizontaal tegen de wind in.


vierentwintig uur voordat de eerste aanlegplaats wordt bereikt:

Banda Neira. 

binnen mòet kijken en niet anders kunt dan hun woordenwisseling volgen.


Klimops slingeren van de ene naar de andere

pilaar om het zonlicht te filteren. Binnen, soms op uitgestrekte wit-marmeren vloeren, staan nog enkele, al dan niet kapotte, oudhollandse meubelstukken.


De huidige bewoners beweren dat de Hollandse ambtenaar zich in deze kamer uiteindelijk heeft opgeknoopt.



Zijn zoon Ben: ‘We moesten vrijwel opnieuw beginnen. Talloze bomen waren door de werkers van het PNP (staatsmaatschappij) om het hout gekapt. Ze kregen te weinig betaald. Nog steeds, hoor.’


Oom Anis: ‘De noten worden tegenwoordig voortijdig gespleten. vroeger moest je wachten tot ze vanzelf opengingen. Daar stond zelfs gevangenisstraf op.’


Een goede en rijpe noot is rond, gaaf en heeft een witte stip in plaats van een stekkie. De slechte kwaliteit heet nog steeds rimpel’.


Sommigen proberen als onderwijzer of dergelijks terug te keren. Vergeleken bij het harde leven in de grote steden vonden ze het leven op het thuiseiland toch een stuk rustiger.



Molukken. Mannen, wel te verstaan. Vrouwen gaan zelden mee. 

Bijna elk jaar sterven enkele oudere pelgrims in de drukte en


Fotofilm Maluku ‘84

Terug naar Inhoud Maluku ‘84

Blog Index

Home

10 okt. 2020 17:44










All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty