Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
Maluku 84-4 Een toevallige ontmoeting
Ergens op Ambon, afgelopen zomer. Vanaf het kruispunt in de kampong vecht hij de verveling aan. De man is ver in de zeventig schat ik, maar duidelijk te levenslustig om zich over te geven aan de beperkingen van de oude dag. Zonder echt nieuwsgierig te zijn, kijkt hij toe wie er zoal het dorp verlaten en binnenkomen. Op zoek naar een verzetje –- en dat worden wij als we hem naar een familieadres vragen.
‘O, die wonen in dat witte huisje daar, helemaal links. Maar bespaar je de moeite, nyong, ze zijn vanochtend al vroeg weggegaan. Naar Ambon Kota, denk ik.’
We leggen hem nog een naam voor.
‘Ja, ja…die ken ik wel…. maar die woont in het volgende dorp. Kom, ik loop wel even mee.’
Meteen staat hij op.
‘Loupatty, zei je? Komt jouw vader soms uit Tuhaha? Ja, dat dacht ik al. Ken je de familie…’ Al pratende gaat hij op weg en in vol vertrouwen lopen we met hem mee.
De volgende kampong blijkt een flink stuk verderop te liggen. Oom heeft moeite met de felle zon van het middaguur.
Langs de weg valt het leven geleidelijk aan stil. Als we een uitgaande school passeren krijgen we een rits kinderen op sleeptouw. Verlegen maar o-zo nieuwsgierig spitsen ze hun oortjes.
Oom vertelt volop, zij het steeds kortademiger, over de talrijke boomsoorten langs de weg.
Als hij ergens naar wijst, gaan alle kinderkopjes die kant uit. Van rusten wil hij niet weten.
We zien een mooie, oude kalebasboom met een bankje eronder. Oom zegt dat het een halte is voor de otobis. Uitgebreid bekijken we de halfrijpe vruchten, zodat hij even kan gaan zitten. Gelukkig is hij daar niet te trots voor.
Kinderen krasten hun namen in de jonge vruchten, de letters zijn meegegroeid en in grillige, inktzwarte tekens veranderd.
Oom denkt het weer aan te kunnen en hervat de wandeling.
‘Hoe vind je dat huisje daar?’ wijst hij.
Niet goed begrijpend, antwoord ik maar: ‘Leuk.’
‘Daar woon ik! We zullen er wat drinken.’
Zijn huiskamer is op gastvrijheid ingericht: langs de wanden staan meerdere tafeltjes en stoeltjes. Alle deuren staan open - zonder dat er iemand thuis lijkt te zijn. Op de waranda ligt wat cengkeh te drogen. Als hij een paar keer roept, komt er toch een vrouw tevoorschijn. Wellicht hield ze siësta. Oom zegt dat er thee moet komen. De vrouw kent de kleine dictator wel beter en neemt zijn bestelling glimlachend aan.
Ik vraag naar de kamer kecil. Oom staat meteen op. Hij begeleidt me er heen en blijft voor de deur staan wachten. Om me de weg terug weer voor te gaan. Om te voorkomen dat het bezoek iets steelt of behoort het tot de etiketten?
Op zich zou een wachtend iemand voor de toiletdeur op m’n zenuwen werken, maar bij deze joviale man maakt het niet uit.
In afwachting van de thee haalt oom een map met documenten uit een kast. Het betreft een uitkeringsaanvraag voor oorlogsslachtoffers. Als zovelen heeft hij het verzoek een jaar geleden ingediend ‘bij een Hollandse meneer in Bandung’ — en tot op heden zelfs geen bericht van ontvangst gekregen.
Tijdens de Japanse overheersing heeft oom in verschillende interneringskampen vastgezeten. Maar daar praat hij liever niet over. Zijn antwoorden zijn kribbig en kort-af, dus ik vraag er niet verder naar.
Wel wil hij z’n gram kwijt over het nog uitstaande Knil-soldij.
‘De periode 1940-45 hebben we nooit betaald gekregen. Terwijl de regeringen tijdens de overdracht dat heel duidelijk beloofd hadden. Ze zeggen hier dat Nederland wel heeft betaald, maar dat de Indonesische regering niet heeft afgedragen. Ik weet het niet, maar het zou me niet verbazen.’
Na de oorlog kreeg oom in 1946 een maand verlof om naar Ambon te gaan. ‘Toen ik hier aankwam, lag de hele stad plat. Australië, Amerika en Nederland hadden om beurten bommen laten vallen. Op alle eilanden waar ze dachten dat Jappen konden zitten. Ambon Kota was bijna met de grond gelijk gemaakt. Een van de weinige bouwwerken die bleven staan, was de oude moskee. Daar werd het gebouw nog heiliger door dan ze al meenden dat het was. Nu er een nieuwe moskee staat, wordt die oude nog steeds niet afgebroken.
'Pas in 1950 mocht ik opnieuw met recorperatie-verlof. Veel was er nog niet herbouwd. Zelfs de grote kerk in Ambon Kota niet. De Molukse mannen in het Knil op Java mochten ook niet terug om te helpen opbouwen.
Terwijl ik hier met verlof was, werd de RMS uitgeroepen. Terug naar dienst op Java kon toen niet meer. Wat een toeval, hè? Anders was ook ik naar Nederland overgebracht. Was m’n leven heel anders verlopen.
Na die RMS-proclamatie leefde er hier een sterk eenheidsgevoel op. Men begon ook serieus aan de wederopbouw. Maar toen kwam de landing van de TNI-troepen en werd alles opnieuw met de grond gelijk gemaakt. Er braken vele branden uit. We hebben toen hard teruggevochten. Man tegen man ging dat.’
Terwijl zijn vrouw de thee uitschenkt, valt oom even in stil gepeins. Dan pakt hij de draad weer op, zij het op zachtere toon.
‘Ik ben voor Soumokil blijven vechten. Totdat hij in ’62 gevangen werd genomen. Toen hield de strijd wat mij betreft op. Ik geloof nog
steeds in de RMS. Maar ja, de Indonesische overmacht was te groot. We zouden het nooit kunnen winnen. Als je er niet openlijk over kunt praten, is het moeilijk een eenheid te vormen. En helemaal moeilijk met de andere eilanden.
Als mijn verleden bekend raakt, loop ik nog wel gevaar, denk ik, om opgepakt te worden. De meesten van ons, Soumokil-strijders, zijn nu te oud en willen dat risico niet meer nemen.
Nee, de jongeren hebben de strijd niet overgenomen. Sommige mensen hier zeggen wel dat die Molukse jongens van de treinkaping in Holland gek zijn, maar je moet niet vergeten dat alleen zíj hun mening openlijk kunnen uiten. Voorstanders van de RMS hoor je hier natuurlijk niet. Als men in het geheim mocht stemmen… ja, dan weet ik nog zo net niet wat de uitkomst zou zijn.
In 1950 waren vrijwel alle Ambonezen voorstander. Maar toen was de economische situatie veel slechter. Nu hebben iedereen ‘t over het algemeen iets beter. Slechts een beetje, hoor. Toch is het maar de vraag of ze dat in de strijd willen gooien. Indonesië is overmachtig. Ze kennen de gevolgen op Timor en Irian Jaya.
Zelfs al zou de RMS er komen, dan betekent dat bijvoorbeeld ook dat de Kei-eilanden, Tanimbar en de andere eilanden erbij horen. Ik denk niet dat de RMS daar erg populair is. Ze krijgen er nooit duidelijke berichten over. Veel van de strijd ging trouwens vroeger al aan hen voorbij. Ook daar trekken goed-geschoolden weg. Meestal naar Java.
Ik heb me erbij neergelegd. Toch zeg ik niet dat wij al die jaren voor niets hebben gevochten. Iedereen wil vechten voor z’n eigen land, toch? Met al onze hout- en visexport zouden we best op onszelf kunnen bestaan. Beter zelfs. Maar ik praat er liever niet meer over. De tijd verandert de mensen en hun problemen.
Molukse jongeren hier weten weinig van de RMS af. Zelfs mijn eigen zoon. Ze hebben een vaag en verkeerd beeld. De jongeren in Holland krijgen er meer over te horen. En beter, denk ik. Nee, hier droomt niemand meer over de RMS. Ieder voor zich, voor z’n eigen gezin.’
Uit een grote doos haalt oom een propagandaboek van het Knil en wijst me op twee foto’s waarop hij staat. Soerabaja 1947. Soms met wat weemoed, soms met verbittering, bladert hij er door en vertelt.
Op een pagina staat in grote letters: Laat mij gerust een OVW’er zijn, zo’n doodgewone jongen in z’n groene pakkie, die weleens kankert op z’n tijd, maar als het moet de spits afbijt, een OVW’er in z’n groene pakkie.
Mogelijk verraadt m’n stem enig sarcasme bij het hardop lezen van de tekst want oom klapt pardoes het boek dicht. Hij stopt het terug in de doos waar nog meer in zit, maar hij bergt ‘m weg achter slot en grendel.
‘Allemaal voorbij,’ bromt hij.
Terug naar Inhoud Maluku ‘84
10 okt. 2020 18:58
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty