Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
Vlak voor vertrek uit Nederland ontvingen we de pgOOM ‘Atlas Molukkers’ nog net op tijd om in de overvolle rugzak te stouwen. Elke Molukse eilandengroep staat er op een aparte pagina in klare lijn afgebeeld, met hier en daar een licht of donker rastertje om hoog- of laaggebergte aan te duiden. Langs de kantlijn staat de gebruikelijke schaalverdeling. Anders gezegd, niets wijst erop dat het hier slechts nonchalante schetsjes betreft…
- Kijk, hoe makkelijk het moet zijn om het eiland Haruku rond te lopen. Dat moet in één, voor de gezelligheid misschien twee dagen te doen zijn.
De haven van Telehu op Ambon, een maand later.
De moesson heeft een krakkemikkige steiger overgelaten. Met de bagage op het hoofd balanceren enkele honderden mensen over de resterende, schimmelgladde planken. Vele reizigers moeten over de ene boot klauteren om een andere te bereiken. Vooral voor de al wat oudere passagiers is het een hachelijke onderneming.
Als ik er iets over opmerk, haalt men de schouders op, ombak keras: de golven zijn elke moesson opnieuw zo hoog en desastreus.
Niemand schijnt te verwachten dat de lokale overheid deze vitale havenplaats voor de verbinding met Ceram, Saparua en nog enkele eilanden na afloop van de moesson als den donder repareert.
Misschien omdat het economisch belangrijke vrachtvervoer via de grote haven verloopt en hier ‘slechts’ passagiers aankomen of vertrekken.
En ach, de Javaanse gouverneur Slamet heeft al zoveel aan z’n hoofd met de aanhoudende geruchtenstroom over z’n privé-zaken.
‘Dáár!’ wijst een man naar een kanariegele polyester boot. ‘Díe moet je charteren om op Haruku te komen.’ Kennelijk is er niet veel verkeer met dat eiland.
Twee jongens hangen verveeld over de boeg van een prijzig speeltje – een soort cross-wagentje maar dan te water. Ze kijken erbij alsof ze niet geïnteresseerd zijn in klandizie want eigenlijk zijn ze toe aan een leven in Jakarta –- zoiets.
Vanaf de kade, over het water, moeten we hun aandacht trekken en onderhandelen over de prijs. Gratis amusement voor alle omstanders, die graag willen horen voor hoeveel de twee buitenlanders de klos zullen zijn.
Hun prijs blijkt even modern als hun boot.
Maar hoe meer tijd we verliezen, des onmogelijker het plan wordt om het eiland in een dag rond te trekken.
De omstanders gniffelen over de uiteindelijk prijs die ‘hun jongens’ toch maar mooi weten te scoren.
Wij houden ons maar voor dat we nu tenminste uitgebreid vanaf zee de tussenliggende eilanden kunnen bekijken en fotograferen.
Als we eenmaal aan boord zijn, peddelen de jongens een stukje het water op. Met een trotse oor-tot-oor glimlach hangen ze twee giga buitenboordmotoren aan de achtersteven. Ah, vandaar de prijs, iemand moet toch opdraaien voor het nutteloze teveel aan pk’s.
Macho Bung zet zich achter het stuur en macho broertje hurkt neer tussen de twee motoren.
‘Klaar?’ schreeuwt Bung als een eigentijds mena-muria naar achteren en drukt op een van de vele knopjes van z’n digitale horloge.
‘Jóóóóóóó…!!!’
Met een ruk vliegt de neus van de boot omhoog en sla ik achteruit tegen de bodem. Het duurt enkele minuten voordat het me lukt half overeind goed schrap te zetten. De vlakke onderkant van het vaartuig schiet over het water en beukt om de zoveel seconden met harde klappen tegen de golven. Enkele vissers in kole-kole bootjes peddelen zich snel, zo niet panisch uit de route. Dat ze niet protesteren. Wie weet wensen ze zichzelf zo’n boot.
‘Drie-vijftien!’ schreeuw Bung als we de uiterste landtong van Ambon passeren. Broertje grijnst terug. Nog steeds lukt het me niet voldoende overeind te komen om te protesteren. Huur ìk verdomme die boot of niet?! Klap op klap dreunt door m’n hersenpan. M’n maat probeert z’n fotospullen terug in de rugzak te proppen en stoot daarbij verwoede kreten uit. Maar ook zijn stem gaat teloor in het jankende yamaha-geluid.
We zitten kennelijk in een race tegen de klok. Met een licht verwijtende blik op het gewicht van onze rugzakken gooit Bung in een laatste poging het gas helemaal open.
Ik capituleer en ben zelfs blij dat de eindbestemming nabij komt. Voor de kerk van Haruku Kota eindigt de wedstrijd in een brede boog en vallen de motoren eindelijk terug. Tot m’n verbazing verandert Bung ineens in een alleraardigste jongeman die doodleuk vraagt of we even bij hem thuis wat komen drinken. Het is vlak om de hoek, dat wil zeggen: een stukje de grote rivier op.
In langzame vaart glijden we langs enkele kampongs. Bung vertelt dat hij maar zelden tot voor zijn deur kan varen. In andere maanden zwemt de jonge lompe-vis de brede rivier op. Op gegeven moment sluiten de dorpers dan de monding af om de lompe tot soms wel een meter lengte te kweken. Als de bapa raja maanden later als eerste z’n net heeft geworpen, haalt de kampong de buit binnen en kan het feest beginnen.
Volgens de pgOOM atlas moeten we door een klein bergtraject om de witte stranden van Oma te bereiken. Het blijkt een twee uur durende klimpartij te worden. In de bergen is windstil en benauwd.
Groots is echter de beloning af en toe: schitterende doorkijkjes over strand, zee en naar andere eilanden.
Zoals naar Molana, het mysterieuze anker-eilandje onder Saparua. Ergens tussen de bossen moet daar een goed geheim gehouden zoetwaterbron zijn, beweert men.
Slechts drie families hebben adatrecht op het eiland en weten waar de bron zich bevindt. Bij tijd en wijle woont er een enkel gezin.
Langs de kust valt echter geen enkel teken van leven te bespeuren. Rond de rotsen ligt prachtig hagelwit strand.
Veerbootjes gaan er liever niet naar toe omdat het zand zich geregeld verplaatst.
Bezweet lopen we van de bergen het dorp Oma binnen, recht op het lege strand af. Om vlug even uit te kleden en een duik te nemen. Maar voordat we de kleren uit hebben, zit en rent een honderdtal kinderen rond ons. Iets achteraf staan enkele moeders even nieuwsgierig toe te kijken.
- Heb jij iets aan waarin je kunt zwemmen?
‘Nee, helaas niet,’ verzucht de blanke magneet van alle aandacht. ‘En ik ben niet van plan het komisch nummer van de dag te worden door van een t-shirt een jurkje proberen te maken of zo. D’r komen vast wel nog andere plekken. Volgens de kaart is het naar Wasu een mooie route langs het strand.’
Luidruchtig bijgestaan door een rits kinderen vinden we aan het andere eind van de hoofdstraat zo waar de uitgang van het dorp. Een grotere jongen voegt zich bij de stoet. Hij maakt enkele opmerkingen naar de kinderen, doet daarbij een monster na en wèg rennen ze – zo eenvoudig is het dus.
Met een beminnelijke glimlach benoemt hij zich vervolgens tot onze gids. Op de kaart lijkt het een alsmaar doorgaande rechte weg, maar hij houdt aan dat we niet zonder zijn leiding kunnen.
‘En dan ga ik meteen even op bezoek bij mijn oom.’
Met Daantje voorop lopen we het paradijslijk-witte strand op. Weldra gaat het zand echter over in gemeen koraalrif dat als scherven glas door onze slippers en schoenen snijdt. Even later komen er ook nog donkere wolkenpartijen aanstormen. Zoveel moesson, zullen we niet teruggaan?
‘Moesson…?’ herhaalt Daantje met een air van deskundigheid. ‘Er komt misschien een beetje moesson aan, maar het is hooguit nog maar een uurtje verder.’
De route loopt afwisselend door bossen en over strand. Lang aan zien komen en toch nog onverwachts begint het hevig te regenen. Beter gezegd: het zwerk laat plots al het water van de hemelse dinsdag-wasdag vallen.
We schuilen onder een overhellende rots en staren naar het dichte watergordijn. Wacht, gaan daar niet een paar mensen? Daantje roept wat naar hun.
‘Blijf daar niet zitten!’ schreeuwen ze dwingend terug, zonder de pas in te houden. ‘Zo meteen is het donker en vind je de weg niet meer.’
De donkere gestalten gaan weer op in het grijs. Had een van ons beweerd dat zij voorouderlijke boodschappers waren, niemand zou hem hebben tegengesproken. Zullen we niet meteen achter hen aan gaan?
Daantje blijkt echter de nuchterste en, no worry, de rest van de route is een makkie. Akelig precies vouwt hij z’n overhemd op en doet ‘m in mijn rugzak. Hij neem z’n slipper ter hand en stapt onder de rots vandaan.
‘Volg de profeet,’ schampert m’n maat en stapt de regen in.
Met de paraplu schuin naar achteren proberen we enige bescherming te bieden aan de rugzakken met camera’s, paspoorten en andere toeristenballast. Dat de regen langs het lichaam gutst, is inmiddels bijzaak.
Al gauw ontdekken we waarom Daantje z’n slippers liever in de hand houdt. Elke stap zakt weg in de zuigende modder. Dan moet je je gewicht op het ene been zetten om het andere uit de modder terug te trekken –– en vervolgens graaien naar de achtergebleven schoen of slipper.
Kletsnat ploeteren in de prut was niet wat we voor ogen hadden. ‘Woáaaaa,’ grapt m’n maat op orgastische toon en laat wat bruine brij tussen z’n vingers doorlopen. Hij imiteert een filmscène, vermoed ik. ‘Dus dit is de drek waar de wereld van gemaakt is, far out!’ Misschien uit Easy Rider of een andere vooroorlogse hippie clip.'
- Even niet, alsjeblief.
Tien minuten later verwisselen we alsnog spijkerbroek voor zwembroek en gaat het plakkende t-shirt van het lijf. Bijkans naakt maar mèt paraplu – voor de de rugzakken die maar moeilijk droog te houden zijn.
Steeds luider klinkt onze weeklacht en omgekeerd evenredig weet Daantje nog zekerder dat we er nu toch ècht bijna zijn. Alleen moeten we hier even oppassen voor waterkuilen en daar voorzichtig langs een bergrichel bewegen want die zou wel eens kunnen wegzakken.
Voor de verandering loopt het pad stijl tegen de berg op. Voorgaande waag-halzen hebben liaan-achtige slierten aan overhangende bomen geknoopt om je aan op te trekken –– of overeind te houden. Onze rugzakken
brengen we terug tot één hele zware. De drager blijft angstvallig de paraplu erboven houden, de ander helpt hem omhoog, de volgende rotswand op, en de volgende.
Weldra bloeden de voeten en zitten de kuiten vol kerven dankzij venijnig scherpere bladeren. Maar wie denkt nog aan omkeren als je al zovele hindernissen hebt overwonnen?
Zwijgend ploeteren we verder. Eén troost: de rugzak is nog redelijk droog. Dan wijst Daantje vanaf een rots naar een stuk overspoeld strand en een heuvel. Daarachter moet civilisatie zijn. Op slag komt er een kippenvel-achtige vermoeidheid over me heen. Terwijl de regen tegen het lichaam slaat, waden we door de branding. Ineens maak ik een misstap en ga kopje onder. ‘Alle apparatuur naar de haaien!’ flitst het door me heen als ik weer bovenkom. Hartgrondig staan we even later te vloeken in zee. Zelfs Daantje vloekt mee.
Voordat de duisternis valt, lopen we Wasu binnen – toch nog een meevallertje. Meteen maar even door naar het huis van de bapa raja, besluiten we, zoals het aangespoelde vreemdelingen betaamt. Maar Daantje wil per se eerst bij z’n oom langs. Pas na de nodige woorden blijkt dat een en dezelfde persoon te betreffen — de oververmoeidheid speelt ons parten.
Als verzopen katten zitten we, dankbaar in droge handdoeken gewikkeld, op stoeltjes langs de muur van de overdekte waranda. De al wat oudere man neemt ons geamuseerd op. Bij de ingang staat nog steeds de zware rugzak. Geen van ons heeft zin om de inhoud te drogen te leggen.
‘O, looft den Heer!’ roept Daantje wat later. Hij heeft zijn shirt uit de rugzak gehaald: ‘Droog!’
Aarzelend slaat onze verslagenheid om in kreten van euforie, zelfs de bapa raja lacht mee. Vliegensvlug spreiden we alles uit op de grond. Alleen die pgOOM kaart blijkt doorweekt in een zijvak – en terecht!
Hoe gastvrij oom ons ook onderdak verschaft, na een blik op het ochtendgloren houden we Haruku voor gezien. Het hemelse gedonder kondigt zich in de verte alweer aan. Dan maar een andere keer het eiland rond, in een beter seizoen.
Alle paadjes in kampong Wasu leiden naar een brede asfalt strook tussen de kerk en de zee. Beter maar meteen gaan zoeken naar een boot. Braaf hobbelen we met rugzak en plu achter de bapa raja aan, hij zal de overtocht wel even regelen. Ook Daantje loopt mee: ‘Ik heb op Ambon nog een oom wonen.’
Weldra groeit ons groepje uit tot een kleine optocht met de bapa raja voorop. Oom houdt halt bij een man die tamelijk ongeïnteresseerd tegen z’n huisdeur aanleunt. Hij blijkt de enige in de kampong te zijn die een buitenboordmotor bezit. De prijs ligt al afgerond klaar op z’n lippen: 25.000.
Dat is nogal wat. Meer dan de heenweg.
De omstanders kijken nieuwsgierig of we toehappen. Er is een goede kans, weet ik van Daantje, dat er later een boot uit het volgende dorp voorbij komt. Maar is dat zeker en is er dan ook nog plaats?
- Ach, straks komt er wel een boot uit Aboru voorbij, zeg ik schouderophalend.
Alle hoofden draaien de kant van de bootman op.
‘Misschien ook niet,’ zegt hij en haalt zijn schouders op.
Alle hoofden draaien weer mijn kant uit.
Langzaam loop ik richting strand. De bapa raja twijfelt of hij zal volgen en of hij daarmee partij zou kiezen in de onderhandeling. Ik blijf doorlopen — maar weet eigenlijk niet waarheen of waarvoor —en probeer m’n intense afkeer van deze nationale handjeklap-sport niet te laten merken.
‘Als we nu meteen vertrekken,’ roept de man me zachtjes na, ‘dan doe ik het voor twintig.’
Moet ik doorlopen? Hij zal vaker in het dorp zijn prijs moeten bepalen. Als hij gezichtsverlies dreigt te lijden, dan kàn hij zelfs niet verder zakken. Grrrr..
Ik draai me om. Hij staat temidden van de omstanders. Met z’n allen kijken ze me afwachtend aan.
Op het moment dat ik instemmend knik, rent iedereen alle kanten uit, schreeuwend dat er een boot naar Ambon vertrekt!
Pardon?
Aan het eind van de straat verschijnt een groepje sterke kerels om de boot het water in te tillen. Zo, da’s snel. Ben ik te achterdochtig of speelt ’t hele dorp hier onder één hoedje? Vanaf gisterenavond al?
- Daantje!
Zo stil als het hoofdstraatje daarnet nog omhoog liep, zo druk snelt de halve kampong er nu over heen en weer. Met baby’s, zieke opa’s, tassen, dozen, jute balen…
‘Het is een goede prijs,’ verzekert de bapa raja me. Ja, als het halve dorp meegaat, dan wel ja. Toch vraag ik me af of hij commissie krijgt of
slechts wat goodwill. En ach wàt, gelijk hebben ze.
Het groepje sterke mannen keert de boot aan het strand en sleept ‘m naar zee. De boeg heeft de branding nog niet geraakt of het achterste deel zit al vol. Heel vriendelijk houdt men voorin ruimte voor ons vrij – om er te komen moet je wel door het hoogste water. Maar goed, we hebben meer lengte.
Zelfs als we door de branding zijn afgeduwd, peddelen enkele mannen in kole-kole’s nog fanatiek naderbij om vrouw of dochter aan boord te brengen. Vissers peddelen snel voorbij om met hun bootje de uitgespannen netten en fuiken te beschermen.
Voorin blijf ik strak voor me uit kijken.
Om niet te hoeven zien of er alsnog een boot uit het volgende dorp aankomt.
Terug naar Inhoud Maluku ‘84
11 okt. 2020 11:04
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty