kashba

Maluku ’84 -5:  De Dukun van den Heer

Ondermijning van de Voorzienigheid Gods

Home


KASHBA Asiatica


Ais Loupatty  

Ton Lankreijer


Staalstraat 6

1011 JL Amsterdam



Open 12:00 – 17:00

Zondag / Sunday 14:00 - 17:00




Contact:


31-20 - 6 23 55 64

06 - 588 41 370


lankreijer@me.com

kashba@planet.nl


Eens per week komt er bijzonder bezoek in het huis op Ambon waar ik te gast ben. Twee allerhartelijkste oudjes, gestoken in zondagse kleren. Op zich niets bijzonders, ware het niet dat iedereen in huis zo nadrukkelijk zwijgt over het doel van hun komst. Die twee komen niet zomaar op de thee.


Na een tijdje wil tante aan het stel ‘even iets laten zien’. De slaapkamerdeur gaat hoorbaar op slot. De ene keer voor een half uurtje, de andere keer voor een uur. Het bordje ‘niet storen’ hoeft niet aan de deurkruk, de boodschap staat binnenshuis op ieders gezicht uitgespeld. Terloops gestelde vragen worden even terloops omzeild. 


Om bloednieuwsgierig van te worden.

 

De bezoekende oom is een zeer joviale man, uiterst tevreden met het leven dat hem is gegeven. Hij is er dan ook de man niet naar om erg geheimzinnig te blijven over het doel van z’n bezoek. Als we elkaar voor een derde keer ontmoeten, begint hij een breedsprakig betoog over God & bijbel maar eindigt al snel bij tante’s chronische kwaaltjes. 


Dan begint het bij mij te dagen: oom is een dukun. Tijdens de séance maakt hij gebruik van gebed… èn van magie.


Al eerder zagen we in Waai (op Ambon) dat er wel degelijk nog oude tradities beleden worden.

Op Ambon menen vele gelovigen dat dit eigenlijk niet kàn. De twee vloeken met elkaar. Het is een ondermijning van de Voorzienigheid Gods. 


Oom belichaamt het oude wrijfpunt tussen adat en christendom. Je zou hem de Dukun van den Heer kunnen noemen.


Zodra z’n vrouw en hij zijn vertrokken, komen spontaan op samenzweerderige toon allerlei verhalen boven. 


Geen idee of we nu vertrouwelingen zijn of medezondaren.  


Gisteren nog: Usi had kaakpijn, oom plukte een takje uit de kebon voor haar om op te kauwen –– nadat hij zijn gebeden erover had uitgesproken. 

Nog geen half uurtje en wèg is de pijn. 

‘Heb je moeilijkheden,’ verzekert Bung me, ‘ga naar oom Wim. Hij slaat de bijbel open en vertelt wat je te wachten staat. Ja ja, als ík die bladzijde nasla, kan ik er geen enkele aanwijzing in vinden. Toch komt het uit wat hij zegt. Meestal. Zijn vader had het ook, het zit daar in de familie.’ 


De anderen knikken instemmend; er is meer tussen hemel en aarde. 


Drie eeuwen christendom hebben dat gevoel niet kunnen ontzenuwen.



Om wat meer over het leven van een dukun te horen, probeer ik oom later thuis op te zoeken. Ik weet alleen: oom Wim uit Latuhalat. 


De slingerweg door de kampong loopt dood op de kust – de zuidpunt van de ingang tot de Ambon baai. Her en der liggen er restjes rubberen slippers, die niet bestand bleken tegen het scherpe koraalgesteente. De kustwand loopt bij Latuhalat loodrecht de zee in. Er tegenop kruipt en leeft een heel andere, opvallend kleurrijke wereld. Latuhalat heeft, zo ver ik zag, de enige verticale zeetuin op Ambon.


Aan de horizon, precies in het diepe midden van de ingang tot de baai van eiland Ambon, ligt volgens vissers een verzonken stad. 

‘Op oudejaarsnacht is om klokslag twaalf daar de zeebodem verlicht,’ beweerden twee vissers in volle overtuiging. ‘Daar kun je in de diepte op dat moment een oude stad zien liggen. 


Geen enkele prahu of boot zal op dat tijdstip de baai binnenvaren. Zelfs de Pelni- en vrachtschepen zorgen ervoor twaalven binnen te zijn of ze blijven buiten de baai wachten.’


- En als zo’n vrachtschip er nou niet van weet?


‘O, in elke machinekamer werkt wel een Ambonees.’


Wie toch de verzonken stad ziet



liggen, aanschouwt een wonder — en tevens het laatste dat hij hier op aarde nog meemaakt. 

‘De stad lonkt en de zee slokt lhem op,’ weten de vissers. 

Wie dit ooit heeft kunnen navertellen, is onbekend.

De Bandazee, een van de diepste zeeën ter wereld, met onderaardse kanalen, plotse stromingen, artesische bronnen en allerlei vreemde verschijnselen waar regelmatig onderzoek-expedities langdurig vertoeven…  en ach, waarom zou Atlantis daar diep, diep beneden nìet kunnen liggen..?


‘Dacht u werkelijk dat de Hollanders opnieuw helemaal hierheen komen om de vissoorten te bestuderen?’ schamperde een Ambonese ambtenaar die bij de organisatie van de tweede Snellius-expeditie betrokken was geweest.


Terwijl ik in Latuhalat op zoek ben naar ene oom Wim, houdt elk normaal mens siësta. Het is ook tè warm en tè benauwd. De enkeling die zich nog op weg begeeft, kijkt me ongeïnteresseerd aan: ‘Oom Bim…??’


Als we een vrouw om wat water vragen, stuurt ze haar man de boom in om een paar kelapa's te kappen. We vragen naar de vele varkens die aan de andere zeezijde van het dorp in kooien worden gefokt. 


- Waarom alleen langs het strand? 


’Om de kampong niet te bevuilen.’


Of omdat de kampong anders in islamitische ogen onrein zou zijn, vraag ik me af maar hou m’n mond.


Praten over het verschil tussen christen- en muslimkampongs trekt vaak een beerput van vooroordelen open. 



Toch kan ik het m’n verbazing niet onderdrukken dat hìer varken worden gehouden terwijl elders, bijvoorbeeld op Tidore, wilde zwijnen worden doodgeschoten (omdat ze het gewas vernielen) en vervolgens begraven (omdat de bevolking islamitisch is). 

Ze halen hun schouders op.


Een van de voornaamste hindernissen in de ontwikkeling van de Molukken is het povere transportsysteem. 


Wat op het ene eiland volop groeit, is bedorven voordat het een ander eiland kan bereiken. 


Toch kweken Ceram en Buru vele, langer houdbare groentensoorten voor de pasar van Ambon. 


De jonge kelapa bevat zoveel vocht dat ik de helft laat weglopen om met het scherp afgetikte kapje als schep het wit-weeïge binnenlaagje te kunnen weg schrapen.

‘Oom Bim, oom Bim….?’ vraagt een groepje verderop zich gezamenlijk af. Zonder over gebedsgenezing te beginnen, probeer ik de man enigszins te schetsen.


‘Oooooh,’ zegt een vrouw, ‘oom Beng!’ En meteen wijst ze naar het eerste beste huis aan de overkant,. Staan we er pal voor? Iedereen lacht: jaja, dat moet ‘m zijn. 

Maar goed, nu is het hun beurt: ‘Nyong, namanja siapa? Asal darimana? Sudah kawin?’



Niemand van het gezellige siësta-clubje blijkt verre familie te zijn, ik mag verder gaan. Ze sturen een klein joch mee, maar roepen zelf al naar het huis: ‘Tante, tante! Tamu dari Holland…!’


De tante van het betreffende huis laat me meteen binnen – om me vervolgens te vertellen dat ik aan het verkeerde adres ben. De oom die ik bedoel woont volgens haar verderop. 


Maar eerst even thee en pisang goreng, toch? 

Nona is al met mama’s opdracht de keuken in. Wie van verre komt, kan de saaie middaguurtjes amusant doorbreken.


Bij de thee snijden moeder en dochter hèt dorpsgesprek van de week aan: Daddy Mahulete. Ze denken het drama aan een volslagen buitenstaander te vertellen, maar weldra bekruipt mij verbazing en droevenis. Het toeval wil dat ik tijdens een eerdere reis Daddy interviewde als een van de vele repatrianten (Tjengkeh 2/84).


Daddy had in Nederland medicijnen nodig om met zijn astma te kunnen leven. Voor de frisse lucht repatrieerde hij dertien jaar geleden naar Latuhalat om in het ouderlijk huis dichtbij zee te gaan wonen. Als oudste van de oudste zoon meende hij rechten te hebben op de rondom liggende familiegrond. 


Maar zijn familie gunde hem nog geen meter: er moesten inmiddels al te vele gezinnen van leven. Dat begreep Daddy best. Maar om zelf toch een beetje erf achter z’n huis te hebben, nam hij zich enkele meters in. Voor zijn levensonderhoud. 


Daddy repareerde allerhande machines en motoren in het dorp, hij was meer dan handig. 


Naderhand had hij elders ook nog een kleine steenbakkerij opgezet. Alles tezamen kon hij ervan rondkomen. 


Hij had vrienden en z’n gezondheid was redelijk te noemen. 


Maar dertien jaar en zeven kinderen

later was het voor hem en zijn Javaanse vrouw nog steeds onprettig wonen in de kampong door niet aflatende ruzie met z’n familie.


Een nieuwe regeringsmaatregel dreef het geschil op de spits. Ambtenaren kwamen de dorpsgronden in kaart brengen en legden daarbij voor het eerst officieel de eigenaar vast.


Soms verzucht men wel dat het Indonesische regeringsbeleid fataler is dan het koloniale beleid ooit was. 


De Hollanders maakten tenminste eerst nog enige studie van de plaatselijke verhoudingen, ook al was het om beter te kunnen overheersen –– of sneller te kunnen dopen. Déze regering walst echter blindelings over alle adat heen. Onder het mom van vooruitgang.


Vroeger had dorpsberaad misschien nog enige oplossing kunnen brengen, maar nu dienden de oude grenzen zonder pardon te worden vastgelegd. Met kritieke familiesituaties tot gevolg.


Als oudste van de oudste zoon zou de grond stellig op Daddy’s naam komen te staan. Hij maakte er al langer geen geheim van dat hij van plan was te verhuizen. Hij wilde aan de overkant van de baai een garage beginnen. 


De schrik sloeg de familieleden om het hart. Ze vreesden dat hij de grond zou verkopen. Terecht of niet, hij had wel zeven kinderen, zeven erfgenamen. 'Tapi Daddy itu rasa diri paling besar.'


Het familiestandpunt viel eveneens te begrijpen. Als Knil-soldaat was de oudste zoon naar Holland gegaan en er gebleven.


De achterblijvers hadden voor het land gezorgd en waren er nu na alle kinderaanwas ervan afhankelijk. Maar dan komt een neefje uit Holland z’n deel opeisen. 


Zonder ook maar in te gaan op hoe groot zijn deel dan wel zou moeten zijn, stelden ze paal en perk: nog geen meter.

Dertien jaar bleef de situatie bevroren. Als Daddy’s vader, de familie-oudste, overkwam uit Holland, liep het bezoek slechts op nog meer ruzie uit. 


Maar er moest natuurlijk wel iets gebeuren.


Bij de thee vertelt de vrouw het drama dat volgde. ’s Ochtends om acht uur was een neef vlakbij Daddy’s huis hout aan het kappen. Daddy scharrelde wat rond. Er ontstond een woordenwisseling. Op gegeven moment stoof neef op Daddy af. Deze rende het huis in en greep een matras van het bed om zich te beschermen. Maar de bijl ging er dwars doorheen. 


Vanachter een openstaande deur was Daddy’s oudste zoontje stille getuige. Neef vluchtte weg. Het joch rende naar z’n moeder in de keuken. Ze had niets gemerkt.


Verdere afloop hoefde ik niet te weten. Overdonderd door het verhaal sta ik even later in de snikhete zon na te denken. Over sommigen in Holland die soms trots en achteloos roepen dat ze hier nog ‘grondrechten hebben’. Ze zullen hun droom bij moeten stellen.


Veel zin in de speurtocht heb ik niet meer, maar Latuhalat ligt nogal afgelegen, dus vooruit verder en vragen maar weer.

‘Tante Beng Kelapa!’ meent een klein joch. Hij wil me er wel heen brengen als ik plechtig beloof die naam niet hardop te herhalen als oom Beng erbij staat. 


Tussen vele hoge palmbomen door komen we uit op een groot erf. Een groepje mannen staat een roestige auto van grijs naar hemelsblauw te spuiten. Tegelijkertijd vechten ze terzijde een toernooitje badminton uit. Op de waranda voor het huis zitten enkele vrouwen te praten en kleren te verstellen. Enkele kinderen spelen rond een schommel aan een manggaboom. Een jongen tokkelt wat op een gitaar. Ernaast zit een al wat oudere man te knutselen aan een viool. 


- Oom Wim? probeer ik.


Met uitgestrekte armen veert hij op om me te begroeten.


Wat heet gastvrijheid. 


Nog voordat we goed en wel een woord wisselen, zetten vader en zoon een welkomstmuziekje in voor het onverwachte bezoek. Een dochter sleept twee stoelen aan. Moeder de vrouw komt even later met thee en gebakken ketela (zoete aardappel).

Moe als we zijn, laten we het ons graag aanleunen. Af en toe komt er iemand uit de kampong bij zitten of gaat een man met groente van de dusun weer door naar huis. 


Een paar van de badmintonners vallen soms neuriënd in of zingen en spelen mee als er lagu-lagu Ambon klinken. Pa probeert met zijn zelfgebouwde viool de muzikale leiding op zich te nemen, maar de jongens maken het hem niet makkelijk. 


Ze plagen hem, iedereen lacht. 

Binnen een half uurtje gingen we van een dramatisch familieverhaal naar een tè idyllisch familie-middagje op de waranda…. tijd om wakker te worden.


Oom wil me graag te woord staan. ‘Wie weet heeft een ander er wat aan.’ Want een boodschap heeft hij zeker.

 

Als ik m’n mini-recorder op tafel zet, heft hij een dominee’s toontje aan — en maken de jongeren zich snel uit de voeten. Maar gelukkig vervalt hij al gauw weer in eigen tevreden doen. 





Ik was vroeger beslist geen lieverdje, hoor. Elke dag weg van huis. Om maar niet te hoeven werken op de dusun. Het enige dat deze jonge jongen aansprak, was wat rondhangen in de kota, wat muziek maken en wat voetballen. En dat werd nòg erger toen allebei m’n ouders overleden. 

Maar ik moest wel in m’n eigen onderhoud voorzien en aan geld zien te komen. Ik moet kunnen wat mijn vader kon, bedacht ik me. Die was helderziend. Maar die gave had ik niet. Toch wilde ik macht hebben over… ja, ze noemen het wel zwarte magie. Dan zou alles makkelijk te regelen zijn, hoefde ik niet op de dusun te werken. 

Daar ben ik me heel serieus in gaan verdiepen. Het eiland Manipa stond bekend om z’n orang belajar bewangi. Oude mensen die er alles vanaf weten. Ik ben er met een prahu heen gevaren. Echt, in m’n eentje. En ik ben er een paar jaar gebleven. Goed, meer wil ik er liever niet over vertellen. Het is beslist een slechte zaak om je met die dingen bezig te houden. 

Maar in ’53 was ik nog steeds bezig met die duistere kunsten. Ik had al vier kinderen, we leefden van de muziekinstrumenten die ik maakte. En van vissen op zee. En toegegeven… ook een beetje als bandiet. Dat spijt me, maar verder doet het er niet meer toe. 


Toen werd plots mijn vierde kind ziek. Hij heeft dezelfde naam als ik. Hij werd steeds erger ziek. Al mijn middeltjes hielpen niet. Alles dat ik op Manipa had geleerd, probeerde ik uit. Maar tevergeefs. Tenslotte bracht ik ‘m naar dokters in de kota. Hun injecties hielpen ook niet. Niets hielp en m’n kind werd alsmaar zieker. 


Toen hij tenslotte lag opgebaard, leek het alsof hij huilde. Ik wist me geen raad en liep van huis weg. Ik bad en bad en legde voor mezelf de gelofte af me nooit meer met die andere wereld bezig te houden. 


Toen ik terugkwam, lag hij nog steeds te huilen. Ik vluchtte de andere kamer in, legde de bijbel boven mijn hoofd en herhaalde de gelofte. 


Niet veel later werd m’n kind begraven. Vreselijk. Maar goed, ik wist niet beter dan dat het voorbij was. Totdat daarop weer een kind ziek werd. Wat moest ik dan nog doen?!



Ineens besefte ik nog allerlei pekakas-pekakas uit Manipa in huis te hebben. Alles heb ik bij elkaar gehaald, op tafel gelegd en lang gebeden. Daarna heb ik ze in het bos begraven. Dat was op een zaterdag, weet ik nog, om twee uur ’s nachts. 


Toen ik terugkwam, kon ik zien dat de ziekte uit het tweede kind vertrokken was. Echt, hij zag er meteen een stuk beter uit. Anderen zagen het ook en het verhaal ging het dorp rond. Sinds die tijd vragen mensen soms mijn hulp. 


‘Ik weet niks en ik kan niks,’ zeg ik hun meteen. Maar ik ga wel altijd met hen mee om bij de zieke te bidden. Ook al ben ik helemaal niet zo welbespraakt als de meeste dominees.



Inmiddels doet oom dit al eenendertig jaar lang. Ook van andere eilanden, zelfs van Java, komen er soms mensen naar hem toe. 


‘Ik kan niets anders dan bidden, zeg ik meteen.’


- Maar hoe zit het dan met die voorspellingen en kruidenrecepten?





‘Tja, een gevoel in mijn hart wijst me soms de weg. Dat geeft God aan mij door. Als ik de bijbel opensla, weet ik het eigenlijk al. Maar veel betekent het niet, hoor.’


- Is dit dan niet hetzelfde als uw vader deed..?


‘O, nee!’ roept oom Beng beslist. ’Vader deed het zonder bijbel en dat was geen goede zaak!’ 


Hij zwijgt even – en erkent dan baas-boven-baas: ‘Alles is immers in God’s handen.’


Fotofilm Maluku ‘84

Terug naar Inhoud Maluku ‘84

Blog Index

Home

11 okt. 2020 10:47









  All photographs and texts ©Kashba  Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty