Home
KASHBA Asiatica
Ais Loupatty
Ton Lankreijer
Staalstraat 6
1011 JL Amsterdam
Open 12:00 – 17:00
Zondag / Sunday 14:00 - 17:00
Contact:
31-20 - 6 23 55 64
06 - 588 41 370
November 2016 zaten er ineens oude, ingelijste familiefoto’s tegen de paleismuur gespijkerd. Alsof ze zo vanuit de huiskamer waren geleend. Het betrof een fotoproject in Lalitpur, Nepal. Natuurlijk heb ik ze gefotografeerd, de kans ze ooit weer te zien te krijgen, is ongetwijfeld klein. (Zie aan het eind.)
Zo pover en leeg als Nepalese interieurs tot in de tachtiger jaren in de regel waren, er hingen altijd wel enkele familieportretten tussen de religieuze plaatjes of hindi filmposters. Die foto’s konden verrassend oud zijn en soms zelfs dateren uit de negentiende eeuw. Opmerkelijk, want hoe komt een afgelegen bergstaat, nota bene afgesloten van de buitenwereld tot 1951, aan zo’n wijdverbreide fotocultuur?
Rond 1850 werden in Europa de eerste foto-negatieven uitgevonden: een gelatine-emulsie met zilverbromide, zorgvuldig uitgestreken op een glasplaatje.
Het maken van lichtbeelden was een kostbare en tijdrovende aangelegenheid maar enkele departementen wilden graag investeren.
Het leek het Brits-koloniale leger nuttig om de koloniën en volkeren letterlijk in beeld te brengen.
‘Het Britse koloniale beleid werd bepaald door Britse handels-belangen. Terwijl sommige landen hun eigen economie uitbouwden, dienden andere gebieden enkel om grondstoffen op te brengen.
Het Rijk werd bijeengehouden door een handige politiek volgens de aloude principes van het verdelen en heersen, gecombineerd met het afhankelijk houden van de koloniale economieën van investeringen en materialen uit het moederland.’ – Wikipedia
De administratie van de Britse verdeel-en-heers politiek baseerde zich in India op het oude, reeds tamelijk verwaterde kaste-systeem van vóór het Mughal Rijk (1000-1750). Indirect projecteerden de Britten hier hun eigen standenmaatschappij op.
Alleen de hoge kasten konden redelijke banen met beperkte zeggenschap krijgen. In 1920 leidde deze politiek echter tot felle opstand. Daarop stapten de Britten over op een onduidelijke vorm van positieve discriminatie, hetgeen het kaste-stelsel evenzeer benadrukte.
Bheels of the Vindyas’, India, 1862
Na de opstanden van 1857-’58 wilde de koloniale bezetter – leger, handel en ambtenarij – het classificatie systeem verbeteren door de kasten en etnische groepen letterlijk in beeld te brengen.
Binnen de krijgsmacht ging er een oproep uit om gebruik te maken van ‘het nieuwe medium’ (in tegenstelling tot potlood en verf).
Spoedig daarop trokken enkele enthousiaste cadetten met glazen plaatjes, een gereedschapskist vol chemicaliën, een zwarte tent en twee dragers het uitgestrekte subcontinent in. Ze waren eerder gesponsorde avonturiers dan ambtelijke spionnen. Ze vormden de allereerste generatie reisfotografen.
James Waterhouse staat tweede van links. Addiscombe cadets, 1859.
Officieel luidde het dat er foto’s werden verzameld als afscheidscadeau voor de gouverneur-generaal, Lord Canning (rechts).
Niet veel later, in 1861, kwam Her Majesty’s Governments verzoek om meer foto’s te leveren. Als ‘etnografisch studiemateriaal’. Twintig kopieën per foto – een absurde opdracht. Erin slagen om op een zonovergoten vlakte of hoog in de bergen één foto te nemen was al een
klein wondertje.
Weer een jaar later volgde weer een officiële oproep om foto’s aan te leveren. Nu voor de London International Exhibition.
Aan de hand van 480 glasplaten stelden J.F. Watson en J. W. Kaye uiteindelijk acht boekwerken samen onder de titel The People of India, die tussen 1868 en 1875 werden uitgegeven door The India Museum te Londen.
Watsons eigenlijke baan was het creëren van afzetgebieden voor Britse
goederen in de koloniën, terwijl Kaye werkzaam was op India Office's Political and Secret Department.
Hun aanpak was niet helemaal nieuw. Watson had eerder ervaring opgedaan met de uitgave van The textile Manufacturers and Costumes of the People of India, een 18-delig boekwerk met zo’n 700 staaltjes textiel.
‘De uitgave was duidelijk bedoeld om de Britse export naar India te stimuleren. Watson opperde dat het kleden van een klein percentage van een dergelijk talrijke populatie zou het aantal weefgetouwen in Lancashire verdubbelen.
Watson realiseerde zich dat de Britse pogingen om textiel naar India te exporteren gebaseerd waren op grote onwetendheid over de Indiase wensen en eisen.’ - John Falconer
Enkele bijgevoegde foto's dienden bij de fabrikanten de desinteresse wegnemen en hen tonen hoe Indiërs zich eigenlijk kleedden.
The people of India
De afbeeldingen in The People of India zijn bijzonder doordat ook ‘de gewone man’ werd geportretteerd (het fotograferen van vrouwen was veelal te gecompliceerd). Een paar jaar later, toen het fotografische proces wel eenvoudiger maar niet goedkoper werd, kwam decennialang alleen nog de elite in beeld.
Op de 480 glasplaten staan kappers, smeden, timmerlieden, houtskool dragers, boeren, vissers, paardenhandelaren, leraren, bedelaars, handelaren, ambtenaren, priesters, krijgers, waterdragers, enzovoorts. Al dan niet geportretteerd met gebruiksvoorwerpen, religieuze voorwerpen, gereedschappen of wapens als bogen, clubs, schilden, geweren, speren, enzovoorts.
De begeleidende teksten zijn ‘zeer ongemakkelijk te lezen in het postkoloniale tijdperk.’ The Smithsonian Institution, die de acht delen op hun site hebben staan, maakt een dermate omstandig voorbehoud dat het bijna zelf
beledigend wordt:
‘Houdt u er rekening mee dat de taal in deze collectie soms cultureel ongevoelig en beledigend voor anderen kan zijn. (...) De hier beschreven sociale en politieke verhoudingen staan onlosmakelijk in verband met de complexe realiteit van de internationale handel en de geschiedenis van het Britse Rijk.’
’Opgeleide Indiërs waren niet onder de indruk van de resultaten en de algehele ondertoon waarop hun mensen oneerlijk en afstandelijk waren afgebeeld.’ - wikipedia
Afstandelijkheid is een eerste voorwaarden om anderen te kunnen onderdrukken. Het vergemakkelijkt classificatie-denken.
Nepalezen in The People of India
Major-General Horatio Gordon Robley (1840-1930), Maori skulls.
In wezen verschilde het Brits-koloniale classificatie-denken hier nauwelijks van.
‘Wanneer een historicus een negentiende-eeuws manuscript bestudeert, is het kennen van de identiteit van de schrijver beslist behulpzaam, zo niet van vitaal belang. De achtergrond en de persoonlijkheid van de schrijver helpt bij het afwegen van de betekenis van wat er geschreven staat, evenals bij het plaatsen in historisch of maatschappelijk perspectief. Met fotografie is het niet anders.’ – Terry Bennett
Met het verstrijken van tijd verwatert de context, de wereld-van-toen waarin de foto werd genomen. Hoe meer je weet, des te meer je ziet.
Naga, Assam, India.
Gezien de uitgestrektheid van het subcontinent – vlakten, jungles, bergen – waren er bij deze nieuwe militaire dienst nogal wat jonge, beginnende fotografen bij betrokken. Stuk voor stuk avonturiers op wiens levens je nu eindeloos kunt doorklikken op internet.
Jongemannen als John Murray, Eugene Clutterbuck Impey, John Nicholas Tressider, William Simpson, J.C.A. Dannenberg, R.H. DeMontmorency, E. Godfrey, W.W.
Hooper, H.C. McDonald, J. Mulheran, G. Richter, Shepherd & Robertson (later: Bourne & Shepherd), B. Simpson, B.W. Switzer, H.C.B. Tanner, Henry Ballantine, Clarence C. Taylor, James Waterhouse, etcetera.
Mede door hun activiteiten verschenen er in de kolonie de eerste fotovakbladen en begon er een groothandel in benodigde chemicaliën. Om niet langer van informatie en maanden durende zee-zendingen uit Engeland afhankelijk te zijn.
‘Rond 1862 begon Mr. Lyell een fotografisch depot bij Allahabad, een ware zegen voor degenen die in de wijde omgeving met fotografie bezig waren. Z’n spullen waren goed en z’n prijzen redelijk.
In 1860 bestond de Bengal Photographic Society in Calcutta al zo’n drie jaar, maar het eerste nummer van hun tijdschrift werd pas in mei 1862 gepubliceerd (nadat er voldoende abonnees waren).
Ongetwijfeld ondernam het genootschap veel in die eerste dagen om de fotokunst in India te stimuleren, maar de invloed ervan drong tot een gat als Saugor nauwelijks door. Dus tot 1865 werd ik dan ook geen lid.’ – J. Waterhouse.
Door het verstrijken van tijd wordt elke foto interessanter. Honderdvijftig jaar na dato is daardoor ook The People of India bijzonder geworden. Hoe omstreden de ontstaansgeschiedenis ook was en hoe bevooroordeeld de selectie en bijschriften zijn, de verzameling is uniek en leerzaam omdat ze hoe dan ook tot de allereerste foto’s van India behoort.
Impey, Abott, Carnell.
‘De meeste camera’s waren op dat moment zware houten kistjes, voorzien van een kwetsbare lens. Een glasplaatje diende gelijk-matig te worden ingesmeerd met een natte collodion-oplossing en daarna in een donkere kamer lichtgevoelig worden gemaakt met zilvernitraat. Tenslotte werd de plaat voorzichtig in de
camera geplaatst, het onderwerp gekozen en de dop van de lens gehaald.
Het inschatten van de juiste belichtingstijd, die kon variëren van een paar seconden tot vele minuten, was afhankelijk van het beschikbare licht, intuïtie, ervaring en mazzel.
Na de opname werd de lensdop er weer opgedaan en de glasplaat teruggebracht naar de donkere kamer
voor nadere chemische behandeling: namelijk het beeld fixeren op de plaat waardoor het glasplaatje het feitelijke negatief werd. Als het allemaal goed was gegaan, kon hiermee foto’s worden afgedrukt op papier. Maar ook dit vereiste een aanzienlijke mate van bekwaamheid en behendigheid.’
’Naast de camera en een donkere kamer (op reis een zwarte tent), had hij een statief, diverse lenzen, een groot aantal glasplaten, flessen chemicaliën en zoet water nodig. De moeilijk verkrijgbare en relatief dure chemicaliën dienden in de juiste verhoudingen te worden gemengd.’ Terry Bennett (Photography in Japan).
James Waterhouse: 'Ik had een gemakzuchtig theorietje dat een beetje wit licht geen kwaad kon zolang je het maar op afstand hield. Ook meende ik dat een aangelengde kaliumcyanide oplossing, mits een beetje slim toegepast, goed was tegen een snee in je vinger. De verbanning van cyanide uit de donkere kamer is echter wel een van de grote voordelen van de komst van de droge plaat met gelatine van tegenwoordig. Want uiteindelijk kreeg je altijd wel met de gevolgen van cyanide te maken.
In zijn opgeschreven herinneringen verzucht hij tussen de regels door dat gemiddeld één op de vijf foto’s lukte en dat er soms wel negen glasplaten nodig waren om een enigszins acceptabel negatief te verkrijgen.
James’ vader was advocaat, de familie had niets met India. Maar na school liet hij zich evenwel inschrijven voor het Indiase leger en kreeg een opleiding aan de militaire academie van de Oost-Indische Compagnie.
Hier werden cadetten voor India getraind in wiskunde, het bouwen van vestingwerken, geologie, chemie, landmeetkunde en andere vaardig-heden die nodig zijn voor een militaire carrière op het subcontinent. Bijles in fotografie maakte ook deel uit van het curriculum op Addiscombe, waar het door tekenmeester Aaron Penley in 1855 werd geïntroduceerd.’ – John Falconer
James Waterhouse: 'Toen ik voor het eerst in Saugor kwam, was Calcutta de dichtstbijzijnde plaats om chemicaliën en materialen te bestellen, maar het duurde toen net zo lang als het nu duurt om ze van Londen te laten komen.
In het natte seizoen, als de rivieren overstromen, lag het karren-verkeer zo goed als stil. Met het gevolg dat we vaak zelf onze chemicaliën en materialen moesten bereiden. Voor zo ver we dat tenminste konden. Zoals albuminepapier, zilvernitraat en goudchloride. We leerden er in ieder geval wel van. Goudchloride maakte ik naderhand liever nog zelf om het zout zo neutraal mogelijk te houden. Dan wordt het namelijk een diep oranje oplossing waarmee je betere kleurtonen krijgt.’
‘De schellakvernis maakte ik ook liever zelf. Voor het basismateriaal stuurde ik een jongen een vijgenboom in, waarvan de takken meestal met lakschildluis zijn bezaaid. De afgeschraapte luis kookten we dan goed door met een beetje alkali erbij. Totdat de kleur van het beestje
verdween. Daarna werd het eerst ingekookt en gedroogd, dan opgelost in spiritus en tenslotte gefilterd door beenzwart voor een lichtere kleur.’
'Als er gefotografeerd moest worden, deden we er alles aan om meteen bij zonsopkomst aan de slag te kunnen. Om negen uur stopten we dan weer omdat de hete wind opzette. Tegen die tijd waren ook de karren met de tenten wel aangekomen. Overdag drukten we dan wat foto’s af, lakten de negatieven of bereidden chemicaliën voor. Veel camerawerk werd er ’s middags nooit gedaan want in de zwarte ontwikkel-tent werd de lucht te heet. Na drieën nam het licht trouwens te snel af.’
‘Meenas’, India, 1862.
De stand van de zon bepaalt de sluitertijd. Na drie uur ’s middags zijn al snel minutenlang volledige stilstand nodig. Tempels en landschappen konden nog wel worden vastgelegd maar mensen portretteren werd moeilijk.
Dit is overigens één van de redenen waarom er in die tijd nooit iemand lacht, zelfs niet glimlacht. Zelfs een grijns is niet een minuut of langer geloofwaardig te houden.
Maar ja, sommige mensen zijn van nature vrolijk. Of zoals vriendin Olga opmerkte bij onderstaande foto:
'Warmhartige beren zijn van alle culturen en tijden.’
‘Bheelahs’ 1862, India.
Glasplaat 394 uit The People Of India: Nawab Umrao Dlhu, Bhopal, India, 1862.
James liep tegen wel meer problemen aan.
‘In sommige gebieden was het gewoonte om de dag te beginnen door een beetje opium in water op te lossen. Soms dronk men het ook wel uit de hand van een goedgeefse vriend. Ongetwijfeld had het gebruik een klimatologische achtergrond (maar vooral ook tegen darm-krampen, wormen en als pijnstiller en genotsmiddel). Met de zwakke oude Rajah viel geen zaken te doen totdat hij z’n ochtend-opium had gehad.’
Het was voor James niet eenvoudig om de bevolking voor de camera te krijgen. Ze beloofden vriendelijk van alles maar kwamende volgende ochtend niet opdagen. Een van de redenen was het bijgeloof dat er iets van je ziel of atman werd gestolen.
Een andere reden was ongetwijfeld dat velen niet naar Britse pijpen wilden dansen.
Het fotograferen van vrouwen was vaak nog moeilijker.
Mawari vrouwen, ca. 1870, India.
'Hare Hoogheid de Begum toonde een zeer intelligente en vriendelijke belangstelling voor ons werk en wetende hoe moeilijk het is voor een Engelsman om inheemse dames op de foto te krijgen, kleedde ze zichzelf, haar dochter en een aantal van haar dames in verschillende kostuums, zodat ik meerdere foto’s van hen kon nemen.
Om geen aanstoot te geven aan het mohammedaanse standpunt werden de foto’s in purdah genomen. Vanachter een
scherm. Zodat ik de dames niet echt zag maar slechts fotografeerde met een lens die door het scherm stak.
De Begum was een zeer loyaal supporter van ons bewind tijdens de grote moeilijkheden (de opstand van 1857) en ik heb prettige herinneringen aan haar.’
Samenspannen met de bezetter bleek voor de Begum de enige manier om haar vorstendom te behouden.
‘Madame Doolan, Shah Jehan and Begim of Bhopal in marriage costume,’ 1862.
Niet anders als in Nepal waar de elite aan de macht probeerde te blijven door het land geheel af te sluiten en de Britse kolonialisten op afstand te houden door regelmatig een regiment Gurkha-soldaten aan te reiken.
Op het regeringsverzoek uit Delhi om foto’s van de lokale bevolking – alle typen rassen, graag – reageerde de toenmalige resident kol. G. Ramsey (rechts) laconiek dat in Khatmandoo niemand kon fotograferen en dat ze dan maar beter iemand konden sturen. Uiteraard mèt camera èn budget.
Dat werd Clarence Comyn Taylor. Als jongste zoon van een Britse generaal werd hij in India geboren. Bij de infanterie raakte hij tijdens de opstand van 1857 dermate gewond dat hij werd
overgeplaatst naar The Colonial Political Service. Twee jaar later bleek hij zich fotografie eigen te hebben gemaakt.
Zijn eerste foto’s, genomen in Rajasthan, waren niet zo bijzonder, maar zijn werk in Nepal had zoveel kwaliteit dat zeven platen werden geselecteerd voor het laatste deel van The People of India.
Dit houdt in dat C. C. Taylor (links) tussen 1863-’65 de allereerste foto’s in Nepal. Hij maakte niet alleen opnames van monumentale bouwwerken maar ook van inwoners uit alle lagen van de bevolking.
Net als in India kwamen de gewone man en vrouw de daarop volgende decennia niet meer in beeld. Ze konden het niet betalen en degenen die dat wel konden, hadden uitsluitend belangstelling voor zichzelf en hun quasi moderne, Europese levensstijl.
Resident Ramsey had ongevraagd ook nog voorspeld dat er in Nepal geen enkele animo voor fotografie zou zijn. ‘De lokale machthebbers prefereren grove, fel gekleurde doeken die de inheemse kunstenaars voor hen schilderen.’
Wellicht werden op die eenzame buitenpost z’n hersenen wat weinig geprikkeld want veel verder had hij er niet naast kunnen zitten. Talloze Europese fotografen maakten op uitnodiging – alles inbegrepen – de trektocht naar Nepal om de machthebbende elite en hun paleizen te vereeuwigen, althans op de foto.
C.C. Charles
In India hadden Britse fotografen inmiddels chique fotosalons opgezet om de plaatselijke beau monde naar de studio te lokken, want de apparatuur en rekwisieten werden steeds zwaarder en volumineuzer.
In steden als Calcutta, Bombay en Delhi verrezen salons als Boume & Shepherd, Herzog & Higgins, Johnston & Hoffmann, of G.W. Lawrie & Co.
Voor de maharaja’s onder hun clientèle – die zich in hun ommuurde, pompeuze paleizen dikwijls dood verveelden – maakten ze graag een uitzondering.
Uit photosalons in India.
Al snel beseften machthebbers de kracht van foto’s als visitekaartje, als statieportret, als propagandamiddel.
‘Nautch girls’, Edward Taurines, ca. 1890
Koning Tribhuvan Shah zag wel iets in de Duitse politiek in de dertiger jaren.
Zo maar een van deze chique fotografen was de Deense ‘baron’ Richard Gordon Matzene. Geregeld ging hij op wereldreis, fotografeerde de elitekliek in India, China en ook in Nepal. Na drie, vier jaar keerde hij weer huiswaarts met talloze referenties èn kunstschatten terug naar Ponca City in Oklahoma (waar nu The Matzene Art Collection huist in de plaatselijke bibliotheek).
Rana kids, Matineze.
Op straat fotograferen werd wel geprobeerd maar was vaak wat onwennig voor deze studio fotografen.
Pratyoush Onta: ‘Ballantine beschrijft het grote stenen beeld van Kalo Bhairub in het centrum van Kathmandu als het meest afschuwelijke object dat hij ooit fotografeerde, onmiskenbaar de god van de dood, die heel goed cholera zou kunnen uitbeelden.’
Hanumandokha, Kathmandu, Nepal.
Vervolgens voegt Ballantine er nog aan toe dat hij, z’n team en z’n camera’s bijna onder de voet werden gelopen door een onhoudbare, nieuwsgierige menigte.
'Zijn landschapsfoto’s tonen weinig spectaculairs en zijn foto’s van gewone mensen zijn niet veel interessanter.’
‘De grote jacht-expedities door de Prince of Wales in 1876 en door Lord Curzon in 1901 werden gefotografeerd door de ingehuurde firma Bourne and Shepherd en hun werk is interessanter.
Maar er is nog maar weinig van gepubliceerd van wat er zich ongetwijfeld nog allemaal in bepaalde Britse archieven bevindt.’
King George V met gezelschap aan de lunch tijdens een jachtfestijn in Nepal in 1911. ‘Zijn kamp aan de Rapri rivier telde tienduizend bediendes.’ - Ranas of Nepal
(De machthebbende families in Kathmandu hadden hun eigen fotostudio’s binnen de paleismuren om controle over het materiaal te behouden, merkt historicus Onta op. Hij gaat eraan voorbij dat toen kleuren-fotografie z’n intrede deed, ook deze families waren aangewezen op
lokale laboratoria. Soms opgezet door buitenlanders. Van gevoelig materiaal konden de diverse laboratoria stellig kopieën maken, zelfs als de paleisbode ernaast bleef staan. Wie weet in welke archieven deze zich nog bevinden…)
Rani Dibya R. Rana
In 1850 durfde premier Jang Bahadur Rana het aan om in gezelschap van zijn twee broers een bezoek aan Engeland en Frankrijk af te leggen. Mogelijk mòesten de broers mee om een paleisrevolutie tijdens zijn afwezigheid te voorkomen, een tamelijk weerkerend patroon in Nepal. Voor hindoes rustte er nog een groot taboe op het oversteken van het ‘Grote Zwarte Water’. Na terugkeer diende ze nog maandenlang rituele reiniging te ondergaan.
In Jang Bahadur’s talrijke hofhouding bevonden zich ook enkele kunstenaars. Het bezoek had tot gevolg dat bij terugkeer de paleisinterieurs meer dan een alleen ander behangetje kregen. De traditionele kunst en inrichting uit India en Nepal maakte plaats voor een meer Europese huisstijl. De veelal kleine, tweedimensionale wanddecoraties veranderde in levensgrote, in perspectief geschilderde portretten, jachttaferelen en landschappen.
Jang Bahadur Rana, C.C. Taylor
‘In het paleis van Dharma S. Rana in Hatigaon, Tanggal, waren volgens de 87-jarige Krishna Bahadur soms veertig tot vijftig ambachtslieden en kunstenaars aan het werk.’ – Von der Heide.
Tegen hongerloontjes.
Overgeleverd is het verhaal van een zoon die een eigen fotostudiootje begon, voor het gewone volk, en al gauw veel meer verdiende dan zijn gerenommeerde, oude vader die z’n hele leven de prachtigste toegepaste kunst schilderde, smeedde of timmerde voor de hofhouding.
Interieur paleis Maharadja, India. Foto: Lala Deen Dayal.
Niet bekend is of de kunstenaars tijdens die eerste tour door Europa bekend raakten met fotografie. Feit is dat rond 1881 Dharma S. Rana een kunstschilder voor scholing naar de Britse fotosalons in Calcutta stuurde en tevens de aanschaf van enkele camera’s financierde.
Foto: Lala Deen Dayal.
Zo boven, zo beneden, volgens de royalty. Thanjavur schildering, Zuid-India.
Leden van de Rana elite, Nepal. Foto: Richard G. Matzene.
‘Afgezien van de afdrukken die naar hun Britse vrienden werden verstuurd, decoreerden deze foto’s hun huizen, waar ze voornamelijk werden gezien door andere leden van hun clan. Daarmee herbevestigden ze niet alleen het onderlinge onderscheid, maar verstevigden tegelijkertijd hun eigen, collectief gedeelde cultuur.’ – Mark Liechty
In 1937 liet de Nepalese generaal Kaiser Shumshere Rana zich in Engeland schilderen door de Hongaar Philip de László, 'een indertijd zeer populaire protrettist onder koninklijke en aristocratische families’. – Ranas of Nepal
Op den duur werden buitenlandse fotografen naar verhouding te duur en overbodig. Rond 1910 openden de eerste publiekelijke fotostudio’s in Kathmandu.
Evenals in India bekwaamden traditionele portret- en landschapschilders zich in het retoucheren en inkleuren van zwart-wit foto’s.
Deze foto werd tijdens een reis naar Europa in 1908 genomen en later in Nepal door Dirga Man Chitrakar ingekleurd.- Ranas of Nepal
De rijkere opdrachtgevers verlangden zo groot mogelijke afdrukken. Om daaraan te voldoen, brak een van de eerste fotografen, Dirga Man, een deel van het dak van zijn huis open. Hoe meer licht, des te scherper immers het negatief.
Geen goedkope beslissing.
Als al het glas in Nepal, moesten de ruiten vanaf de grens met India in manden over het voorgebergte worden gedragen naar de Kathmandu vallei, een tocht van een dag of twaalf.
‘De familie bezit nog steeds een envelop met het opdruk: Chakra Bahadur & Sons, Photographers to the Government of Nepal; Oil Painters, Photo Enlargers, Dealers in PhotoMaterials; Manufacturers of High Class Furnitures; TahitiTole, Kathmandu, Nepal.’ – Suzanne von der Heide.
De meeste studio's waren bij de fotografen aan huis, in een kamer met zoveel mogelijk licht en op de muur een trompe-l’oeil als achtergrond.
Met ervoor ergens een tafeltje of stoeltje om wat perspectief te suggereren.
‘Maar in plaats van thuis te blijven afwachten, trokken deze beginne-lingen langs de huizen,’ zegt Sridhar Manandhar, wiens familie al vroeg in de fotografie zat. Het achtergrond-doek werd ook mee gesjouwd. Het was nog steeds relatief duur, dus kozen de mensen vaak voor een groepsfoto.' – Photo Kathmandu
De middenklassers die zich als eersten liet fotograferen, kopieerden de houdingen van de aristocraten – zij het zonder pracht en praal rondom.
Ernstig en stokstijf staan ze stil, ook al hoefde dat niet echt meer.
Het lijkt dikwijls alsof ze een aura van religieuze toewijding wilden uitstralen en als respectabele voorouders de geschiedenis ingaan.
‘Fakirs’, Westfield & Co, 1870-80. Betere benaming: Saddhu of Baba.
Tibetaaanse vrouwen in Darjeeling Studio.
Zodra techniek en logistiek verbeterden en de studio’s goedkoper werden, stapte er een nieuwe generatie de studio binnen en veranderde de stijl op slag.
Onta: ’Ze keken niet naar de camera, maar maakten grapjes, lachten, speelden met rekwisieten of schudden elkaar de hand. Het was immers niet meer nodig om langdurig stil te zitten. Chitrakar herinnert zich hoe jonge mensen vooral rond de festival tijd naar de studio kwamen: “Omdat ze nieuwe kleren droegen.’
Bovenstaande jongeman van de Tuladhar Studio in Kathmandu nam in 1973 onderstaande foto:
vlnr. Rajas Tuladhar, Martha Diatlowicki-Cohen en ondergetekende.
In de dertiger jaren deed geleidelijk de draagbare camera z’n intrede – en dat luidde even geleidelijk het einde in van de vele studiootjes.
Alsnog enkele foto’s van het – aan begin genoemde – project:
All photographs and texts ©Kashba Ais Loupatty & Ton Lankreijer.Webdesign:William Loupatty